Ezekiel 14:3

3) opgezet,

Dat is, hebben zij in hun gemoed de hoogste plaats gegeven [gelijk zij ook buiten het hart op hoogten plegen opgericht te worden] zodat zij hen boven alle andere dingen, ja ook boven mij hoogachten en vereren; alzo in het volgende.

4) den aanstoot

Versta, de afgoden. Want als zij dezen voor hunne aangezichten oprichtten tegen Gods bevel, zo zijn zij hun een oorzaak geweest van veelszins tegen God te zondigen en tot vele gruwelen te vervallen; alzo in het volgende. Idem alzo worden de afgoden een strik genaamd; Exod. 23:33; Deut. 7:16; Richt. 2:3.

Ex 23.33 De 7.16 Jud 2.3

5) ernstiglijk van hen gevraagd?

Hebreeuws, gevraagd zijnde gevraagd; dat is, met ernst of oprecht. Hij wil zeggen: Neen. Dit kan tezamen niet bestaan, dat men de afgoden zou aanhangen, en evenwel de waren God om raad vragen. Anders: zou Ik enigszins van hen gevraagd worden? Dat is, Ik begeer van zulk een volk niet gevraagd te zijn. De Heere werd om raad gevraagd gewoonlijk door den hogepriester met den efod bekleed zijnde. Zie Num. 27:21, en de aantekening. Richt. 1:1, of door een profeet, 1 Sam. 23:2,6, en 1 Sam. 28:6; 2 Sam. 2:1; 2 Kron. 18:7.

Nu 27.21 Jud 1.1 1Sa 23.2,6 28.6 2Sa 2.1 2Ch 18.7

Ezekiel 14:7

15) ieder man uit het huis Isra‰ls,

Hebreeuws, man man, gelijk boven Ezech. 14:4.

Eze 14.4

16) den vreemdeling,

Dat is, den Jodengenoot, die zodanig geworden was, •f te voren in Judea, •f daarna in Chaldea, hebbende aangenomen den godsdienst der Joden, met de onderhouding van zijne ceremoni‰n. Zie van zulke vreemdelingen Lev. 17:8, en Lev. 25:35.

Le 17.8 25.35

17) stelt den aanstoot

Zie boven Ezech. 14:4.

Eze 14.4

18) om Mij door hem te vragen;

Anders: om aan, of van hem mij aangaande te vragen.

19) door Mij;

Dat is, niet alleen door den profeet, dien hij vraagt, maar door of van mijzelven, die hem antwoorden zal, niet zozeer met woorden als met slagen en straffen, gelijk de volgende woorden uitwijzen.

Zephaniah 1:4

8) En Ik zal Mijn hand

Anders: dat is, in welke betekenis de letter Vau dikwijls genomen wordt.

9) uitstrekken tegen Juda,

Te weten, om te slaan.

10) uit deze plaats uitroeien

Te weten, uit Juda en Jeruzalem.

11) het overblijfsel van Baal,

Dat is, het gereedschap, dienende tot den afgodischen dienst van Ba„l, welken de vrome koning Josia niet ten enenmale heeft kunnen uitroeien. Doch anderen verstaan dit van het overblijfsel der afgoderij, die na het wegvoeren van de tien stammen naar Assyri‰, onder het volk van God, zelfs in Juda, nog overgebleven was.

12) der Chemarim

Zie de aantekening bij 2 Kon. 23:5, wat door de chemarin te verstaan is.

2Ki 23.5

13) met de priesters;

Versta hier, die priesters, die zich met afgoderij bezoedeld en ontheiligd hadden in den algemenen afval. Zie 2 Kon. 23:9, en Zef. 3:4.

2Ki 23.9 Zep 3.4
Copyright information for DutKant