Ezekiel 14:4

6) Een ieder man

Hebreeuws, man, man; dat is, een ieder. Zie Lev. 15:2; alzo onder Ezech. 14:7.

Le 15.2 Eze 14.7

7) Isra‰ls,

Dat is, Juda. Zie boven Ezech. 6:2. Versta, de Joden, die daar in Chaldea woonden.

Eze 6.2

8) komt tot den profeet,

Te weten om door hem God raad te vragen.

9) zal hem,

Of, heb hem geantwoord.

10) als hij komt,

Anders: in dien [tijd].

11) naar de menigte zijner drekgoden;

Dat is, Ik zal hen antwoorden, niet wat zij gaarne houden zouden, maar gelijk hun grote en menigerlei afgoderij verdiend heeft. Anders: van de menigte zijner drekgoden; dat is, Ik zal hen anders niet antwoorden, dan wat aangaat eensdeels de menigvuldigheid hunner afgoderij, anderdeels de straffen, die zij daardoor verdiend hebben.

Copyright information for DutKant