Ezekiel 19:2-3

3) uw moeder?

Versta, het huis, den stam, of het koninkrijk van Juda, en voornamelijk Jeruzalem, waar de koningen hun hof en hun stoel hadden, en vanwaar zij voortkomstig waren. Anders: Hoe was uwe moeder ene leeuwin onder de leeuwen nederliggende!

4) leeuwin,

Dat is, bij ene leeuwin te vergelijken; te weten niet alleen om de koninklijke macht en waardigheid, die bij den stam van Juda was, maar ook om de stoutmoedigheid, fierheid en wreedheid, die deze stam dikwijls in de regering vertoonde.

5) onder de leeuwen nederliggende;

Dat is, in het midden van machtige koningen, wrede volken of koninkrijken wonende; vergelijk Nah. 2:11.

Na 2.11

6) welpen op

Versta door deze de jonge zonen der koningen, die mettertijd in de plaats hunner vaderen staan te komen. Hier nu wordt gesproken van de zonen van den koning Josia, die van de vroomheid van hun vader gans ontaard geweest zijn.

7) jonge leeuwen.

Te weten die vrij wat ouder en sterker zijn dan de welpen; gelijk af te nemen is uit Ezech. 19:3.

Eze 19.3
8) een van haar welpen op;

Namelijk Joahaz, die in de plaats van zijn vader koning werd; 2 Kon. 23:30.

2Ki 23.30

9) roof te roven,

Joahaz wordt hier beschuldigd van roofgierigheid en overlast, bedreven tegen de bijgelegen volken, als de Egyptenaren, daarna van tirannie, geweld en bloedstorting, ook tegen zijne onderzaten bedreven; vergelijk onder Ezech. 19:6.

Eze 19.6

10) hij at mensen op.

Vergelijk Deut. 7:16, en Deut. 31:17; Ps. 14:4, en Ps. 27:2.

De 7.16 31.17 Ps 14.4 27.2

2 Timothy 4:17

62) bijgestaan, en

Namelijk met de genade zijns Geestes, gelijk hij beloofd heeft, Luk. 21:14,15. Of, heeft gestaan bij mij, gelijk Hand. 27:23, en mij vertroost en versterkt.

Lu 21.14,15 Ac 27.23

63) heeft mij bekrachtigd;

Namelijk met wijsheid, voorzichtigheid en kloekmoedigheid.

64) opdat men door mij

Of, opdat door mij de prediking vervuld zou worden. Zie 2 Tim. 4:5.

2Ti 4.5

65) alle heidenen [dezelve]

Dat is, opdat ik nog tijd en gelegenheid zou hebben om het Evangelie onder de heidenen, wier apostel ik ben, Rom. 11:13, verder te verbreiden.

Ro 11.13

66) uit de muil des leeuws verlost.

Dat is, uit een groot en tegenwoordig gevaar des doods, gelijk daarin zijn degenen, die reeds in den muil en de kaken van een wreden leeuw zijn geraakt, Ps. 22:22, en Ps. 58:7. Anderen verstaan door den leeuw den keizer Nero, die om zijn wreedheid zo wordt genoemd, gelijk doorgaans de tirannen en vijanden der Kerk, Ps. 35:17, en Ps. 91:13; Spreuk. 28:15; Jer. 2:15, en Jer. 4:7. Zo noemt Christus den koning Herodes om zijn loosheid een vos; Luk. 13:32.

Ps 22.21 58.6 35.17 91.13 Pr 28.15 Jer 2.15 4.7 Lu 13.32
Copyright information for DutKant