Ezekiel 2:2

4) de Geest,

Versta, den Geest Gods, die hem bekwaam maakte om te doen wat God hem beva; Jes. 48:16, en Jes. 61:1; alzo onder Ezech. 3:24.

Isa 48.16 61.1 Eze 3.24

5) Dien,

Te weten den Heere, die op den troon zat.

Ezekiel 3:14

31) Geest mij op,

Te weten de Heilige Geest. Zie boven Ezech. 1:12, en Ezech. 2:2.

Eze 1.12 2.2

32) nam mij weg,

Te weten uit de plaats, in welke hij het gezicht zag, tot de woning der gevangenen. Met het gezicht van zijn geest kon ook wel geschieden de vervoering van zijn lichaam.

33) bitterlijk bedroefd

Hebreeuws, bitter, dat is innerlijk zeer bedroefd. Zie 2 Kon. 4:27.

2Ki 4.27

34) door de hitte

Dat is, door de hittige ontsteltenis en verdrietigheid van mijn gemoed, veroorzaakt in mij omdat ik tot dezen profetischen dienst beroepen werd en zo verschrikkelijke dingen verkondigen moest. Ezechi‰l bekent zijne zwakheid. Zie gelijke voorbeelden van zwakheid in Mozes; Exod. 3:11, enz., en Exod. 4:1,10; in Jeremia, Jer. 1:6.

Ex 3.11 4.1,10 Jer 1.6

35) geestes;

Versta den eigen wil, genegenheid en drijving van den profeet, die hier tegen de kracht van den Heiligen Geest gesteld wordt. Zie 2 Kon. 19:7.

2Ki 19.7

36) de hand des HEEREN was sterk op mij.

Versta de kracht des Heeren, die den tegenstand van Ezechi‰ls zwakke natuur heeft overwonnen. Anderen verstaan den Geest der profetie gelijk boven Ezech. 1:3. Zie de aantekening.

Eze 1.3

Ezekiel 8:3

12) Hij stak de gelijkenis ener hand uit,

Te weten welke gelijkenis en gedaante beschreven is in Ezech. 8:2.

Eze 8.2

13) het haar mijns hoofds;

Of, haarlokken.

14) Geest

Dat is de Heilige Geest, die hem dit gezicht vertoonden. Zie boven Ezech. 1:12.

Eze 1.12

15) voerde mij op

Dat is geschied in den geest, niet in het lichaam, door optrekking der zinnen en niet door verandering der plaatsen. Want de profeet verklaart zichzelven terstond, zeggende: In de gezichten Gods. Vergelijk onder Ezech. 11:24.

Eze 11.24

16) in de gezichten Gods te Jeruzalem,

Te weten die God door zijn Geest in mijne zinnen wrocht. Alzo boven Ezech. 1:1, en onder Ezech. 40:2.

Eze 1.1 40.2

17) [voorhof],

Dit woord is in den Hebreeuwsen tekst uitgedrukt, onder Ezech. 10:3. Zie van dit voorhof 1 Kon. 6:36. Sommigen verstaan dit van het binnenste deel des groten voorhofs, anders genaamd het voorhof des volks; anderen van den ingang des groten voorhofs.

Eze 10.3 1Ki 6.36

18) een beeld

Men houdt dit beeld het beeld van Ba„l geweest te zijn, die Achaz een altaar opgericht had. 2 Kon. 16:01, enz. hetwelk Hizkia daarna verstoord maar Manasse weder opgericht heeft; 2 Kon. 21:3. Is daarna weder afgebroken van Josia, en herstel van Joahaz en zijne broeders.

2Ki 16.1 21.3

19) ijvering,

Zo genaamd omdat de afgodendienst, daaraan van de Joden gedaan, God tot ijver verwekte, dat is vergramde en tergde, overmits de eer en de dienst, die zijn volk Hem alleen, als den enigen bruidegom deszelven schuldig was, dezen afgoden toegedragen werd. Zie Exod. 20:5 en Lev. 20:5.

Ex 20.5 Le 20.5

20) tot ijver verwekt.

Namelijk den Heere. Het is menselijkerwijze gesproken. Zie Deut. 4:24.

De 4.24

Ezekiel 11:1

1) de Geest op,

Versta, den Geest Gods, die hem dit gezicht vertoonde; zie boven Ezech. 8:3.

Eze 8.3

2) Oostpoort

Zie boven Ezech. 10:19.

Eze 10.19

3) vijf en twintig mannen,

Men meent dezen geweest te zijn dezelfden van wie gesproken is boven Ezech. 8:16. Zoveel is het, dat zij van groot aanzien onder het volk geweest zijn, en voornamelijk wier namen hier uitgedrukt worden. Zij komen hier uit het huis des Heeren, van den afgodendienst, dien zij daar de zon bewezen hadden, en spreken tezamen van de versterking der stad.

Eze 8.16

4) Ja„zanja,

Onderscheid dezen van een anderen Ja„zanja, den zoon van Safan, boven Ezech. 8:11.

Eze 8.11

5) Pelatja,

Die ook te onderscheiden is van anderen van dezen naam; 1 Kron. 3:21, en 1 Kron. 4:42.

1Ch 3.21 4.42

6) vorsten des volks.

Dat is, voortreffelijke personen, die in de regering des lands uitstekende, bij het volk aanzienlijk waren, en dienvolgens een voorbeeld der godvruchtigheid allen billijk moesten geweest zijn; vergelijk Exod. 3:16; Lev. 4:15; 2 Kon. 23:1, en de aantekening.

Ex 3.16 Le 4.15 2Ki 23.1

Ezekiel 11:5

13) viel dan de Geest des HEEREN op mij,

Zie boven Ezech. 1:3.

Eze 1.3

14) Hij zeide tot mij:

Zie boven Ezech. 11:2.

Eze 11.2

15) Alzo zegt gijlieden

Te weten gelijk recht tevoren, Ezech. 11:3, verhaald is.

Eze 11.3

16) Isra‰ls!

Dat is, Juda. Zie 2 Kron. 15:17 en 2 Kron. 21:2 met de aantekening.

2Ch 15.17 21.2

17) der dingen,

Hebreeuws, de opklimmingen uws geestes; dat is, dat in de gedachten uws harten opkomt. Zie van gelijke manier van spreken Jer. 7:31.

Jer 7.31

Ezekiel 43:5

10) Geest nam mij op,

Zie boven Ezech. 2:2, en Ezech. 3:12, en Ezech. 8:3, met de aantekening.

Eze 2.2 3.12 8.3

11) vervuld.

Vergelijk Exod. 40:34,35; 1 Kon. 8:10,11; Jes. 6:1, en Jes. 24:23, en Jes. 35:2, en Jes. 60:1,2, en Jes. 66:18,19; onder Ezech. 44:4; Hab. 2:14; Hagg. 2:8,10; Zach. 2:5; Matth. 17:5; Joh. 1:14, en Joh. 12:41; 1 Cor. 15:28; 2 Thess. 1:10; 2 Petr. 1:16,17,18; Openb. 15:8, en Openb. 21:23, en Openb. 22:5.

Ex 40.34,35 1Ki 8.10,11 Isa 6.1 24.23 35.2 60.1,2 66.18,19 Eze 44.4 Hab 2.14 Hag 2.7,9 Zec 2.5 Mt 17.5 Joh 1.14 12.41 1Co 15.28 2Th 1.10 2Pe 1.16,17,18 Re 15.8 21.23 22.5

Zechariah 4:6

12) Dit is het woord des HEEREN

De zin is: Dit is hetgeen afgebeeld wordt door dit gezicht, dat gij den vorst Zerubbabel in mijnen naam zult aandienen, namelijk dat deze schone gouden kandelaar [zonder handen der mensen gemaakt] betekent dat de tempel zal herbouwt en voltrokken worden, alzo dat de gouden kandelaar in denzelven wederom zal gebracht worden, gelijk hij er tevoren geweest is. God de Heere heeft hiermede Zerubbabel in zijn ambt en beroep willen sterken en troosten, toen er uiterlijk geringe middelen voorhanden waren tot opbouwing van den tempel en tot wederstand der vijanden, die zulks zochten te verhinderen.

13) Niet door kracht noch door geweld,

Te weten, niet door menselijke kracht en geweld.

14) door Mijn Geest

Dat is, door mijn Heilige Geest, door welken Ik dit krachtig werken en uitvoeren zal.

15) [zal het geschieden,]

Te weten, de opbouwing van den tempel, mitsgaders de behoudenis en de zaligheid van mijn volk. Dir alles kan God, als het Hem belieft, alleen doen, zonder de hulp van mensen, welke Hem nochtans belieft somtijds daartoe te gebruiken.

Copyright information for DutKant