Ezekiel 2:3

6) kinderen Isra‰ls,

Versta, de Joden, die uit hun vaderland Judea in Babyloni‰ met Jojachin gevankelijk weggevoerd waren, onder Ezech. 3:11; hoewel daaronder ook begrepen kunnen zijn de tien stammen, die uit hun land onder de heidenen verstrooid waren. Sommigen verstaan daarbij ook de Joden, die nog in hun vaderland woonden, tot wie de profeet Jeremia van God gezonden was.

Eze 3.11

7) volken,

Hier is het woord Goijm, betekenende heidenen; zo schijnt de Heere zijn volk hier te noemen, omdat het zover door de afgoderij van Hem afgeweken was, dat het niet beter was dan de heidenen; hoewel het ook in het goede den Isra‰lieten toegeschreven wordt; Exod. 19:6; Joz. 3:17, en Joz. 5:8, enz.

Ex 19.6 Jos 3.17 5.8

8) tot op dezen zelven huidige dag.

Hebreeuws, tot op het been, of wezen deszelven daags; alzo Gen. 7:13, en Gen. 17:26; Lev. 23:14, en onder Ezech. 24:2, en Ezech. 40:1.

Ge 7.13 17.26 Le 23.14 Eze 24.2 40.1
Copyright information for DutKant