Ezekiel 21:28

109) smading;

Te weten die zij mijn volk aangedaan hebben; van welke zie onder Ezech. 25:6; Zef. 2:8.

Eze 25.6 Zep 2.8

110) het zwaard is

Van gelijke verdubbeling van dit woord zie boven Ezech. 21:9.

Eze 21.9

111) uitgetrokken,

Hebreeuws, geopend; zie Ps. 37:14.

Ps 37.14

112) slachting geveegd

Te weten van u, o Ammonieten, die gij mede van den koning Nebukadnezar afgevallen zijt en het verderf niet zult ontgaan, ofschoon Jeruzalem voorgaat.

113) om te verdoen,

Anders: om te vatten, of te houden.

114) om te glinsteren;

Anders: om de glinstering; dat is omdat het zo toebereid is tot glinsterens toe, dat het met de slachting ook grote verschrikking zal aanrichten; vergelijk boven Ezech. 21:10.

Eze 21.10

Ezekiel 25:2

1) zet uw aangezicht

Zie boven Ezech. 6:2.

Eze 6.2

2) kinderen Ammons,

Zie Jer. 49:1, enz., en boven Ezech. 21:28, enz. Ammonieten, Moabieten, Edomieten en Filistijnen waren alle vijanden van Gods volk; Ammon en Moab, in het oosten over de Jordaan, Edom in het zuiden, de Filistijnen in het westen langs de Middellandse zee.

Jer 49.1 Eze 21.28

Amos 1:13

35) kinderen Ammons,

Zie Jer. 49:1; Ezech. 25:2.

Jer 49.1 Eze 25.2

36) Gilead hebben

Zie Amos 1:3.

Am 1.3

37) opengesneden,

Versta onder deze ene gruwelijke soort van tirannie al de andere, gelijk in Amos 1:3, en Hos. 14:1.

Am 1.3 Ho 13.16

38) landpale te verwijden.

Dewijl het land der Ammonieten aan Gilead grensde, beide in het oosten over de Jordaan gelegen.

Zephaniah 2:8-9

26) de beschimping van Moab gehoord,

Of, de versmading, of den smaad.

27) zich groot gemaakt

Oorlog tegen hen voerende, en hun een deel van hun land afnemende, pochende dat zij nog meer land hun wilde afnemen. Zie de aantekening bij Ps. 35:26, en verg. Jer. 48, en Jer. 49.

Ps 35.26
28) [zo waarachtig als] Ik leef,

Hebr. Ik leef.

29) Moab zal zekerlijk zijn

De Moabieten en hun land. Zie Jer. 48:1, enz.

Jer 48.1

30) als Sodom,

Te weten, enigermate en een tijdlang zal hun land woest liggen; maar Hij wil niet zeggen dat het alzo zal vernield worden, noch dat het in der eeuwigheid zo woest zou blijven, gelijk Sodom.

31) een zoutgroeve,

Woest en ellendig waar niets wassen zal. Zie Richt. 9:45; Ps. 107:34; Plin lib 31, Nat. Hist. cap. 7.

Jud 9.45 Ps 107.34

32) tot in eeuwigheid!

Dat is, een lange tijd. Want deze landen zijn niet altoos dus desolaat gebleven.

33) zullen ze beroven,

De zin is: Enige Ammonieten en uit Moabieten Christelijken godsdienst bekeren, en zij zullen in den schoot der gemeente ontvangen en aangenoemen worden. Verg. Zef. 2:7, en zie de aantekening bij Jes. 11:14.

Zep 2.7 Isa 11.14

34) zal ze erfelijk bezitten.

Of, zullen ze erven.

Copyright information for DutKant