‏ Ezekiel 29

1) tiende jaar,

Na de gevankelijke wegvoering van Jechonia of Jojachin. Vergelijk boven Ezech. 1:2, en onder Ezech. 33:21, enz.

Eze 1.2 33.21

2) tiende [maand],

In het kerkelijk jaar genoemd Tebeth, in het burgerlijk Tamus.

3) zet uw aangezicht

Zie boven Ezech. 6:2.

Eze 6.2

4) Farao,

Dezen houden sommigen geweest te zijn Farao Hofra. Zie Jer. 44:30, met de aantekening. Uit welke plaats afgenomen wordt dat hij schijnt geleefd te hebben ten tijde als de Joden, na Jeruzalems verwoesting door Nebukadnezar, vluchtten in Egypte. Anders was Farao een algemene naam der koningen van Egypte. Zie Gen. 12:15.

Jer 44.30 Ge 12.15
5) Ik [wil] aan u,

Gelijk boven Ezech. 28:22. Alzo onder Ezech. 29:10, en Ezech. 30:22, enz.

Eze 28.22 29.10 30.22

6) zeedraak,

Zie Ps. 74:13,14; Jes. 27;1, en Jes. 51:9, en onder Ezech. 32:2. Sommigen verstaan hier een krokodil.

Ps 74.13,14 Isa 51.9 Eze 32.2

7) rivieren ligt;

Versta, de verscheidene armen en stromen van de grote en vermaarde rivier de Nijl, waardoor hij meende zo verzekerd te zijn, dat geen vijand, ja zelfs geen god [gelijk Herodot. lib. 2, schrijft] hem uit zijn rijk kon verdrijven.

8) rivier is de mijne,

Nijl, daarover heb ik alleen te gebieden, zij is alleen tot mijn voordeel en verzekering; niemand anders heeft er gezag over, of kan haar mij benemen of ontwenden.

9) gemaakt.

Alzo geordineerd en verdeeld, tot gerief en sterkte van mijn koninkrijk.

10) haken in uw kaken doen,

Vergelijk Amos 4:2.

Am 4.2

11) vis uwer rivieren

Dat is, uwe onderdanen zal Ik met u uittrekken [gelijk de kleine vissen hangen aan de schubben van zulke grote] en u tezamen ter plaatse voeren en trekken, waar gij zult varen, als volgt: Ik zal mijn oordeel eensdeels door de Cyreners [gelijk sommigen uit Herodot,lib. 2 menen] daarna door Nebukadnezar uitvoeren, van welke in het volgende vermeld is, Ezech. 29:19, enz. en Ezech. 30:24,25, enz.; vergelijk jer. 43:10, en Jer. 46:2, enz., en zie ook Jer. 44:30. De orde dezer geschiedenissen is bij de uitleggers wat duister, overmits Farao Hofra gehouden is voor een kindskind van Farao Necho, dien Nebukadnezar, bij het leven [gelijk men houdt] zijns vaders, Nebukadnezars den eersten, [anders genoemd Nabopolassar] heeft overwonnen, en daarna Egypte verwoest, blijvende de zaak zelve en de waarheid van Gods Woord buiten allen twijfel. Gelijk God in zijne genadebeloften het begin, vervolg en einde dikwijls samenvoegt en ondereen vermengt, alzo doet Hij ook in zijne strafprofetie‰n, dewijl alles Hem van eeuwigheid bekend is, en het ene zo zeker als het andere; waarop in de schriften der profeten zonderling dient gelet te worden. Vergelijk Jer. 46:2,13, met de aantekening op de beide verzen aldaar.

Eze 29.19 30.24,25 Jer 43.10 46.2 44.30 46.2,13
12) vallen;

Dat is, geslagen worden en omkomen. Zie Gen. 14:10. Of vallen voor liggen; gelijk elders.

Ge 14.10

13) verzameld noch vergaderd worden;

Ter begrafenis, alzo elders.

14) aan het gedierte der aarde

Vergelijk Ps. 74:14, enz.

Ps 74.14
15) rietstaf geweest zijn.

Hen opruiende tot rebellie tegen de Chalde‰n, met belofte van grote hulp, die zij niet hebben gehouden. Zie 2 Kon. 18:21.

2Ki 18.21
16) gebroken,

Of, gekrookt; hen niet alleen niet ondersteunende, maar ook kwetsende en steunende.

17) zijden;

Hebreeuws, zijde; of de ganse zijde. Anders: schouder; hier wordt van lenen, of leunen en steunen gesproken.

18) liet alle lenden op zichzelven staan.

Hebreeuws, deedt hun alle lenden staan; dat is, gij verliet hen, liet hen staan op zichzelven, en bestaan zo zij het best konden, zonder hen te helpen of te ondersteunen, tegen uw beloften en hunne hoop of verwachting. Of aldus: En zoudt gij hun alle lenden doen slaan? dat is, staande of overeind houden.

19) zwaard over u brengen,

Vijandelijken oorlog, moord en verwoesting.

20) hij zegt:

Farao.

21) De rivier is mijn,

Gelijk boven Ezech. 29:3.

Eze 29.3
22) [wil] aan u en aan uw rivier;

Gelijk boven Ezech. 29:3.

Eze 29.3

23) woeste wilde eenzaamheden,

Hebreeuws, woestheden der woestheid, der eenzaamheid, of wildernis, dat is, ten uiterste woest maken.

24) toren

Hebreeuws, Migdol; dat sommigen voor de stad Migdol, waarvan zie Jer. 44:1, en Jer. 46:14.

Jer 44.1 46.14

25) Syrene af,

Hebreeuws, Seveneh; dat is, van het ene einde des lands tot het andere, gelijk enigen dit verklaren. Doch Syene was een vermaarde stad in Egypte, gelegen juist onder den Kreeftscirkel, of tropicus Cancri, Plin.lib. 2 hoofdstuk 83. Enigen menen dat het nu genoemd is Asna.

26) Morenland.

Hebreeuws, Cusch. Zie Gen. 2:13, en Gen. 10:6. Dat Morenland aan Egypte grenst, wordt gehouden buiten twijfel. Zie Jes. 18:1,2, en vergelijk onder Ezech. 30:4.

Ge 2.13 10.6 Isa 18.1,2 Eze 30.4
27) onbewoond zijn.

Zie van het Hebreeuwse woord Jer. 17:6.

Jer 17.6
28) midden der verwoeste landen,

Dat is, in zulken staat als andere verwoeste landen en steden plegen te zijn, alzo onder Ezech. 30:7.

Eze 30.7

29) verspreiden in de landen.

Of, wannen, verschudden. Alzo onder Ezech. 30:23.

Eze 30.23
30) veertig jaren

Na deze verwoesting, als de monarchie der Babyloni‰rs naar het einde zal gaan.

31) Pathros,

Zie Gen. 10:14.

Ge 10.14

32) koophandels;

Dat is, daar zij hunnen handel plegen te drijven met kopen en verkopen. Anders, verkering, woning. De zin is: Hun vaderland.

33) nederig koninkrijk zijn.

Onder de monarchie der Perzen. Vergelijk boven Ezech. 17:14.

Eze 17.14
34) ongerechtigheid doet gedenken,

Die zij in het handelen met de Egyptenaars begaan, en aderszins vanouds af vandaar gehaald hebben. Zie boven Ezech. 21:24, met de aantekening, en wijders Ezech. 18:22,24, en Ezech. 23:19,20,21.

Eze 21.24 18.22,24 23.19,20,21

35) henlieden omzien;

Of, als zij naar hen omzagen; te weten naar de Egyptenaars; niet op mij, maar op Egypte vertrouwende, en alzo van mij afwijkende; waardoor zij mij oorzaak zouden geven om het een met het ander tezamen hunlieden te gedenken en te straffen. Zie Gen. 8:1.

Ge 8.1
36) zeven en twintigste jaar,

Zie Ezech. 29:1.

Eze 29.1

37) eerste [maand],

Nisan, in het kerkelijk jaar; Thisri in het burgerlijke.

38) Tyrus;

Zie boven Ezech. 26, Ezech. 27, Ezech. 28.

39) hoofden

Hebreeuws, hoofdzijde.

40) kaal geworden,

Dat is, zijn krijgsvolk is bloot, berooid, vermoeid en uitgemergeld geworden door de belegering van Tyrus, als hebbende geduurd, naar het vermelden van de oude histori‰n [Joseph. cont. App. lib. 1,] dertien jaar lang.

41) alle zijden zijn uitgeplukt;

Of, alle schouders zijn gestroopt, door het dragen van lasten.

42) deszelfs

Van Egypteland.

43) menigte wegvoeren,

Of, gemene volk, of overvloed, rijkdom; ziet van het Hebreeuwse woord Ps. 37:16; Jer. 46:25; alzo onder Ezech. 30:4,10,15, en Ezech. 31:2,18; en Ezech. 32:12,16, enz.

Ps 37.16 Jer 46.25 Eze 30.4,10,15 31.2,18 32.12,16
44) arbeidsloon,

Vergelijk Jer. 22:3.

Jer 22.3

45) haar gediend heeft,

De stad Tyrus.

46) voor Mij

Niet dat het oogmerk van Nebukadnezar en zijn krijgsvolk geweest is, den waren God van Isra‰l in dezen te gehoorzamen [die boos genoemd worden, onder Ezech. 30:12], maar omdat God hen door zijn verborgen regering tot uitvoering van dit zijn oordeel gebruikt heeft als tot zijn dienst; zie Jer. 25:9. Hoewel het zou kunnen wezen dat Nebukadnezar van Ezechi‰ls profetie [als in Babyloni‰ geschied zijnde] vernomen hebbende door Gods bestuur, zijn voornemen te stijver vervolgd hebbe. Vergelijk Jer. 40:2,3.

Eze 30.12 Jer 25.9 40.2,3

47) gearbeid hebben,

Zie van zulk een gebruik van het Hebreeuwse woord Ruth 2:19; Spreuk. 31:13.

Ru 2.19 Pr 31.13
48) hoorn van het huis Isra‰ls

Dat is, de eer en het aanzien mijner kerk, wederom [als een kruid uit de aarde] doen rijzen in het midden der gevangenschap, zulks dat gij vrijuit van mij en mijne werken, zelfs in Babel, zult durven spreken en mijnen lof verbreiden; waartoe God ontwijfelijk gebruikt heeft zo de vervulling van zulke profetie‰n als de aangenaamheid, hoogheid en vermaardheid van Dani‰l en de zijnen. Zie Dan. 2:46, en Dan. 3:29, en Dan. 4:37, en Dan. 5:29. Of, men kan het in het algemeen nemen als ene profetei van de genade, die God zijne kerk gewoon is te bewijzen na grote verdrukkingen, gelijk deze in Babel geweest was. Waardoor Hij hun oorzaak geeft zijn heiligen naam openlijk te roemen.

Da 2.46 3.29 4.37 5.29

49) opening des monds geven

Zie Ps. 51:17; Spreuk. 31:8, en boven Ezech. 16:63, en onder Ezech. 33:22; Ef. 6:19, met de aantekening.

Ps 51.15 Pr 31.8 Eze 16.63 33.22 Eph 6.19

50) hen; en zij zullen weten, dat Ik de

De Babyloni‰rs.

Copyright information for DutKant