Ezekiel 4:12-13

39) een gerstekoek eten,

Anders: gij zult dat [als] gerstekoek eten. Versta de spijs, vermeld Ezech. 4:9,10. Dat is, in zulken vorm bereid en toegemaakt als gerstekoeken.

Eze 4.9,10

40) drek van des mensen afgang bakken

Hetwelk hun in plaats van hout zou moeten wezen, om daarmede hun spijs te koken, of ook hunne koeken te bakken op een haard met mensendrek heet gemaakt. Zo wordt betekend dat ze in de belegering groot gebrek van hout zouden hebben, ja ook van vee, overmits de mist daarvan minder verfoeilijk gehouden werd.

41) voor hun ogen.

Hieruit nemen sommigen af dat deze dingen den profeet niet alleen in een gezicht zijn vertoond geweest van God, maar dat hij ook dezelve in ene afbeelding het volk vertoond heeft.

42) kinderen Isra‰ls

Dat is, de Joden, mitsgaders die van de tien stammen onder hen woonden; zie 2 Kon. 21:2.

2Ki 21.2

43) onrein eten

Zo wordt het genoemd om de manier of wijze der voorgemelde koning of bakking. Vergelijk Deut. 23:12, enz.

De 23.12

44) heidenen,

Versta, de Chalde‰n, onder wie de Joden zouden zijn, als zij van hen belegerd en daarna weggevoerd zouden worden.

Daniel 1:8

34) Dani‰l nu

Hetgeen Dani‰l gedaan heeft moet men verstaan, dat zijne metgezellen ook gedaan hebben, gelijk blijkt Dan. 1:11,12.

Da 1.11,12

35) nam voor in zijn hart,

Hebreeuws, zette, of legde op zijn hart.

36) ontreinigen

Dat is, zijne conscientie besmetten met onreine spijs te eten; want de Chalde‰n aten van verscheidene spijzen, als van varkens, hazen en verscheidene soorten van vissen en vogels, die den kinderen Isra‰l te eten van God verboden waren, Lev. 11; Deut. 14. En zij besmetten ook de geoorloofde spijzen met afgodische ceremoni‰n en aanroepingen hunner goden, Dan. 5:4; 1 Cor. 10:7. Immers kon Dani‰l zulks niet doen zonder zijne naasten te ergeren. Zie Matth. 18:7.

Da 5.4 1Co 10.7 Mt 18.7

37) zijns dranks;

Te weten van den koning, dat is, van den wijn waar de koning zelf van dronk. Doch in het Hebreeuws staat het veelvoudig getal, zijner dranken, waaruit, naar sommiger mening, af te leiden is dat de koning van verscheidene soorten van wijnen dronk, die ook Dani‰l en zijnen metgezellen voorgesteld werden.

Hosea 9:4

12) zullen

Wanneer zij in Assyri‰ zullen zijn weggevoerd en eten wat onrein is, van welken ellendigen toestand der Isra‰lieten in het voorgaande en Hos. 9:5 gesproken wordt.

Ho 9.5

13) den HEERE

Als zijnde buiten zijn land en plaats, enz., die God tot offeren verordineerd had, en voorts geen gelegenheid of middel hebbende om den Heere wat reins te offeren, gelijk blijkt uit de voorgaande en volgende woorden.

14) drankofferen doen van wijn,

Hebreeuws, uitstorten, uitgieten, of uitspreiden van wijn; dat is, drankoffers van wijn offeren. Zie Ps. 16:4.

Ps 16.4

15) zoet zijn,

Dat is, aangenaam of behagelijk, gelijk Jer. 6:20; Mal. 3:4.

Jer 6.20 Mal 3.4

16) treurbrood;

Hebreeuws, brood der treurenden, of rouwenden; dat is, leedspijs, die men eet in sterfhuizen; zulks alles was naar de wet der ceremoni‰n onrein. Zie Lev. 21:1, enz. en Lev. 22:4, enz.; Num. 19:14; Deut. 26:14, enz. Ook waren zij gehouden te offeren met vreugde, Deut. 12:6,7; waarom sommigen door brood of spijs de offeranden verstaan; zie Lev. 3:11, en Lev. 21:6; Num. 28:2; Ezech. 44:7.

Le 21.1 22.4 Nu 19.14 De 26.14 12.6,7 Le 3.11 21.6 Nu 28.2 Eze 44.7

17) ziel zijn,

Dat is, hunne spijs, hun eten en drinken, hunne maaltijden, zullen alsdan, in hunne ballingschap, wezen over hunne doden, die zij verloren hebben, of als over hunne doden, [vergelijk Ezech. 24:17,] dewijl zij in gedurigen rouw zullen leven, en overzulks onrein zijn. Alzo wordt het woord ziel genomen voor een dood lichaam of een dode, Ps. 16:10; Lev. 19:28; zie de aantekening aldaar. Anders: voor hun eigen personen, of voor henzelven; [gelijk het Hebreeuwse word ook genomen wordt] dat is, zij eten en drinken voor zichzelven, maar niet mij ter ere [gelijk boven Hos. 8:13]; dewijl enigen verstaan dat in Hos. 9:4 niet gesproken wordt van den staat der ballingschap, maar van hetgeen de Isra‰lieten nu deden en tot de ballingschap toe doen zouden. Vergelijk Zach. 7:5,6.

Eze 24.17 Ps 16.10 Le 19.28 Ho 8.13 9.4 Zec 7.5,6

18) niet komen.

Dat is, zulks, als zijnde onrein, mag men in Gods huis niet brengen, noch daarvan offeren.

Copyright information for DutKant