Ezekiel 44:3

3) vorst, de vorst,

Of, overste, waardoor men met sommigen hier kan verstaan den hogepriester, [zie Jer. 35:4], afbeeldende onzen Heere Christus, als den enigen Hogepriester, Vorst, Prins en Koning [boven Ezech. 34:22,23] zijner kerk. Of [gelijk anderen] den Heere Christus zelf, die de Heere van dit geestelijk huis is en alleen bekwaam om tot God voor ons te naderen en voor zijn aangezicht te verschijnen, [zie Jer. 30:21], die alleen den Vader kent en openbaart, alleen sluit en opent, de enige poort en deur des hemels, die alleen den weg en ingang in het heiligdom voor ons heeft geopend en bereid, en ter rechterhand der majesteit Gods als Koning gezeten is, nemende zijne vreugde in zijn genadewerk en geestelijk gebouw, op welke dit ganse gezicht voornamelijk slaat; vergelijk Matth. 3:17, en Matth. 11:27; Joh. 1:18, en Joh. 3:13, en Joh. 10:9; Hebr. 6:19,20, en Hebr. 8:1,2, en Hebr. 9:8, en Hebr. 10:19,20; Openb. 3:7, en Openb. 5:5, enz., idem Jes. 53:11.

Jer 35.4 Eze 34.22,23 Jer 30.21 Mt 3.17 11.27 Joh 1.18 3.13 Joh 10.9 Heb 6.19,20 8.1,2 9.8 10.19,20 Re 3.7 5.5 Isa 53.11

4) in dezelve zitten,

Anders: aan dezelve.

5) brood te eten voor het aangezicht des HEEREN;

Dat is, maaltijd te houden, [gelijk tevoren geschiedde van de offeranden] en voorts gemeenzaam voor des Heeren aangezicht te verkeren. Vergelijk Exod. 29:32; Lev. 8:31, enn Lev. 24:9, en wijders Gen. 31:54. Deze omstandigheden schijnen onderscheid te maken tussen dezen vorst en den vorst, waarvan onder Ezech. 45, Ezech. 46. Doch beide vorsten [de hogepriester en de koning] kunnen aangemerkt worden als afbeeldende, elk in het zijne, en naar der zaken natuur, den Heere Christus; zie de voorgaande aantekening.

Ex 29.32 Le 8.31 24.9 Ge 31.54

6) door den weg van hetzelve

Of, zijns weegs.

7) uitgaan.

Dit duiden sommigen op Christus' wederkomst ten oordeel; vergelijk Hand. 1:11; Hebr. 9:28.

Ac 1.11 Heb 9.28
Copyright information for DutKant