Ezekiel 47:1

1) huis,

Van den nieuwen tempel en het heiligdom, [gelijk Ezech. 47:12], dat wel tevoren binnen Jeruzalem geweest, maar nu verstoord was; vergelijk Jes. 2:3; Micha 4:2; Zach. 14:8; idem Luk. 24:47,49; Hand. 1:8, en Hand. 2:2,4, en Openb. 22:1, alwaar vermeld wordt dat deze heilzame stromen uit Jeruzalem en Zion, uit den tempel en uit den troon Gods en des Lams zijn voortgekomen.

Eze 47.12 Isa 2.3 Mic 4.2 Zec 14.8 Lu 24.47,49 Ac 1.8 2.2,4 Re 22.1

2) wateren uit,

Afbeeldende de gezonde en zaligmakende leer van het Evangelie, met de overvloedige gaven van den Heiligen Geest, onder het Nieuwe Testament. Vergelijk Jes. 11:9, en Jes. 12:3, en Jes. 35:7, en Jes. 41:18, en Jes. 44:3, en Jes. 55:1; Jer. 31:9; Jo‰l. 2:28, en Jo‰l. 3:18; Zach. 14:8, idem Joh. 7:38; Openb. 22:1.

Isa 11.9 12.3 35.7 41.18 44.3 55.1 Jer 31.9 Joe 2.28 3.18 Zec 14.8 Joh 7.38 Re 22.1

3) voorste deel

Hebreeuws, aangezicht.

4) van het zuiden

Of, tegen, aan het zuiden; dat is de zuidzijde.

5) altaars.

Versta, het brandofferaltaar, dat voor het heilige stond; van hetwelk zie boven Ezech. 43:13, enz., een voorbeeld van onzen Heere Christus en van zijn enig offer aan het kruis; alwaar Hij ons de gaven van den Heiligen Geest verdiend heeft, die Hij ons van den Vader toezendt; afgebeeld [gelijk sommigen houden] door het water, dat uit zijne zijde vloot; Joh. 19:34,35.

Eze 43.13 Joh 19.34,35

Joel 3:18

45) bergen

Door deze en de volgende lieflijke en figuurlijke redenen wordt afgebeeld de zeer gelukzalige stand der kerk onder het koninkrijk van Christus, inzonderheid der triomferende kerk in het koninkrijk der heerlijkheid, wanneer God zijn genadewerk, in dit leven aangevangen, volkomenlijk zal voltrekken, en alles in allen zijn. Verg. Amos 9:13.

Am 9.13

46) fontein uit het huis des HEEREN uitgaan,

Zie Jes. 49:10; Ezech. 47:1, enz.; Zach. 14:8, met de aantekening, idem Openb. 22:1.

Isa 49.10 Eze 47.1 Zec 14.8 Re 22.1

47) Sittim bewateren.

Gelegen aan de oostzijde van de Jordaan, in de vlakke velden der Moabieten, tegenover Jericho, nabij de Zoutzee, of Dode zee, [zie Gen. 14:3], welker wateren dodelijk waren, en volgens dien de aanliggende omstreken droog en onvruchtbaar. Verg. Ezech. 47:1,2,3, alwaar gezegd wordt dat de wateren uit des Heeren huis mede liepen oostwaarts; en zie van de plaats Sittim, [Hebr.] Schittim Num. 22:1, verg. met Num. 25:1, en Num. 33:49; Joz. 2:1; Micha 6:5. Anders: het dal der uitgelezen cederen; dat is, der kerk. Verg. Ps. 92:13,14, en zie Exod. 25:5; Jes. 41:19.

Ge 14.3 Eze 47.1,2,3 Nu 22.1 25.1 33.49 Jos 2.1 Mic 6.5 Ps 92.12,13 Ex 25.5 Isa 41.19

John 4:14

John 7:38

69) gelijkerwijs de

Deze woorden voegen sommigen bij de naast voorgaande, in dezen zin, gelijk de Schrift zegt, dat is, gebiedt. Anderen bij de volgende, alzo dat Christus hier zou hebben gezien op enige plaatsen der heilige Schrift, als Jes. 44:3, en Jes. 49:10, en Jes. 58:11, of dergelijke.

Isa 44.3 49.10 58.11

70) stromen des

Of, rivieren; dat is in groten overvloed en volheid. Zie Jes. 44:3; Jo‰l. 2:28, en Jo‰l. 3:18; Joh. 4:14.

Isa 44.3 Joe 2.28 3.18 Joh 4.14

Revelation of John 22:1

1) een zuivere rivier

Hetgeen hier van deze rivier en den boom des levens verhaald wordt, is genomen bij gelijkenis van het paradijs, Gen. 2:10, en van het vernieuwde Jeruzalem; Ezech. 47:1, enz. En door deze rivier van het water des levens wordt verstaan de eeuwigdurende gelukzaligheid, die door de werking van den Heiligen Geest, en het aanschouwen van Gods aanschijn bij de uitverkorenen in het toekomende leven, altijd overvloedig, vers en zuiver zal wezen en blijven. Zie hiervan ook Joh. 4:14, en Joh. 7:38, en hiervoor Openb. 2:7.

Ge 2.10 Eze 47.1 Joh 4.14 7.38 Re 2.7

2) uit den troon

Dat is, uit het heerlijk aanschouwen van het aanschijn van God en van Jezus Christus. Zie Ps. 16:11; 1 Cor. 13:12; 1 Thess. 4:17; 1 Joh. 3:2.

Ps 16.11 1Co 13.12 1Th 4.17 1Jo 3.2
Copyright information for DutKant