Ezekiel 7:11

31) geweld is opgerezen

Versta, de ongerechtigheid en wrevel, voortkomende uit de gemelde hovaardij, want uit de verachting Gods spruit alle ongerechtigheid en wreedheid, die de mensen tegen elkander plegen. Deze nu brengt de roede voort, waardoor de goddeloosheid der mensen naar Gods rechtvaardig oordeel gestraft wordt. Men kan ook hier het geweld verstaan ten aanzien van de Chalde‰n, die de Heere in kort opwekken zou, om de boosheden der Joden te straffen.

32) van hen zal [overblijven],

Te weten van de Joden; welverstaande, met uitneming van het overblijfsel, waarvan gesproken is boven Ezech. 6:8.

Eze 6.8

33) hun menigte,

Dat is, van het gemene volk.

34) hun gedruis,

Versta de heren en machtigen des lands, die met een gedruis van volk, dat hen vergezelschapt of ten dienste staat, zich voor de gemeente vertonen. Anders: noch van hen, die uit hen zijn; dat is van hunne nakomelingen.

35) geen klage zal over hen zijn.

Dat is, geen rouw als zij gestorven zullen zijn. De zin is dat het verderf zo groot zou wezen, dat er weinigen hiertoe zouden overig zijn; of dat een ieder met zijn eigen droefheid genoeg zou te doen hebben. Zie Jer. 16:4,5,6,7.

Jer 16.4,5,6,7
Copyright information for DutKant