Ezra 3:2

4) Jesua,

Zie boven, Ezra 2:2.

Ezr 2.2

5) broederen,

Dat is, verwanten, bloedvrienden, en zo in het volgende.

6) zoon van Sealthiel,

Dat is, kindskind; want hij was een zoon van Pedaja, die Sealthi‰ls zoon was; 1 Kron. 3:17,18,19. Hij wordt Matth. 1:12 Salathi‰l genoemd.

1Ch 3.17,18,19 Mt 1.12

7) man Gods.

Zie Richt. 13:6.

Jud 13.6

Romans 14:23

108) die twijfelt,

Dat is, die nog niet volkomen verzekerd is dat allerlei spijs nu rein en geoorloofd is.

109) indien hij eet,

Namelijk enige spijs in het Oude Testament verboden.

110) is veroordeeld,

Dat is, kwetst zijne conscientie en maakt zich schuldig aan de verdoemenis.

11) uit het geloof niet is,

Dat is, gedaan wordt zonder verzekerd te zijn dat het werk, hetwelk wij doen, Gode behaagt in Christus. Of, dat niet voortkomt uit een gelovig hart, zonder hetwelk noch onze werken, noch onze personen God kunnen behagen; Hebr. 11:6.

Heb 11.6
Copyright information for DutKant