Galatians 1:7
17) Daar er geen ander is; Grieks hetwelk geen ander is; Namelijk dan hetgeen, of dan, hetgeen wij u gepredikt hebben. Zie Hand. 4:12. Ac 4.12 18) maar er zijn sommigen, Namelijk die uit de secte der Farizen zich tot den Christelijken godsdienst begeven hebbende, de wet en het Evangelie, en de rechtvaardigheid der werken met de rechtvaardigheid des geloofs zochten te vermengen. Zie Hand. 15:5. Ac 15.5 19) verkeren. Dat is, vervalsen, ijdel of teniet maken. Philippians 3:2
5) Ziet op de honden, Dat is, let op de honden, en wacht u van de valse apostelen, die hij van dezen smadelijken naam van honden noemt, om hun aard uit te drukken, dat zij onbeschaamd de rechte leraars met hunne lasteringen aanblaffen en bijten. 6) kwade arbeiders, Dat is, die wel veel arbeid en moeite aannemen, maar om een kwade en verderflijke leer den mensen in te planten. 7) versnijding. Dat is, die uit de besnijdenis zijn, daarop roemen, en leren dat de besnijdenis ter zaligheid nodig is. Hetwelk niet zozeer ene besnijding, als wel ene versnijding met recht mag genoemd worden. De apostel verandert hier zeer aardigljk het woord besnijding in versnijding, omdat deze valse leer dier apostelen de mensen die haar aannemen, van Christus afsnijdt, en hen ter verderve als in stukken versnijdt. 1 Timothy 4:1
1) de Geest zegt duidelijk, Namelijk de Heilige Geest, door Zijn buitengewoon ingeven in de apostelen en andere profeten. Zie Hand. 20:23, en Hand. 21:4. Ac 20.23 21.4 2) in de laatste tijden Of in de volgende tijden. Zie 2 Tim. 3:1. 2Ti 3.1 3) van het geloof, Dat is, van de ware leer des geloofs, gelijk de volgende woorden bewijzen. Zie 2 Thess. 2:3; 2 Petr. 2:1. 2Th 2.3 2Pe 2.1 4) verleidende geesten, Hierdoor worden f de boze geesten zelf verstaan, gelijk in het volgende lid, f de geesten der valse leraars, gelijk 1 Joh. 4:1. 1Jo 4.1 5) der duivelen, Dat is, waarvan de duivel auteur of ingever is. 2 Timothy 3:1
1) weet dit, dat Namelijk zo, dat gij u daartegen wapent en anderen waarschuwt. 2) in de laatste dagen Zo worden genaamd de tijden des Nieuwen Testaments; van de verbreiding des Evangelies af tot het einde der wereld. Zie 1 Cor. 10:11; 1 Tim. 4:1. Of in de volgende tijden; Hand. 2:17. 1Co 10.11 1Ti 4.1 Ac 2.17 3) ontstaan zullen Of aanstaan. 4) zware tijden. Dat is, bezwaarlijk, vol droefheid en gevaarlijkheid voor de godzaligen. Titus 3:10
21) Verwerp Of, mijd, schuw; dat is, heb met hem niets gemeen, laat hem heengaan, zonder met hem meer te twisten, en het heilige voor zulke honden te werpen, Matth. 7:6; laat hem niet blijven in de uiterlijke gemeenschap der Kerk. Mt 7.6 22) kettersen mens Dat is, die valse leer hardnekkig drijft en voorstaat, tot verontrusting en scheuring der gemeente. Zie van dit woord Hand. 5:17, en Hand. 15:5; 1 Cor. 11:19. Ac 5.17 15.5 1Co 11.19 23) na de eerste Namelijk aan hem gedaan door de gemeente tot afstand van zijn dwalingen en scheurmakingen; zie Matth. 18:17. Mt 18.17
Copyright information for
DutKant