Galatians 2:4

14) En [dat] om

De apostel geeft hier reden, waarom hij Titus niet wilde laten besnijden, opdat de valse broeders, die de besnijdenis nog nodig hielden ter zaligheid, Hand. 15:1, in hunne dwaling niet zouden gestijfd, maar met de Christelijke vrijheid te beter bekend worden.

Ac 15.1

15) ingekropen

Dat is, die zich met bedrog en veinzing tot de gemeente der gelovigen begeven hadden.

16) valse broederen

Dat is, dragende wel den naam van broeders en gelovigen, maar inderdaad zijnde vijanden van de zaligmakende leer.

17) van bezijden

Dat is, met geveinsde nederigheid en belijdenis bedektelijk ingeslopen in de gemeente.

18) verspieden

Namelijk ten kwade, om heimelijk te vernemen of zij niet enige oorzaak zouden kunnen vinden, om ons te lasteren.

19) onze vrijheid,

Namelijk van de wet der ceremoni‰n, waaronder ook de besnijdenis was, om daaruit oorzaak te nemen van ons te lasteren.

20) in Christus Jezus

Dat is, door Christus ons verkregen, als hetgeen door de ceremoni‰n afgebeeld was, in Hem en door Hem vervuld is; Col. 2:17.

Col 2.17

21) tot dienstbaarheid

Dat is, dat wij de Christelijke vrijheid verlatende, van het juk der ceremoni‰n, als ter zaligheid nodig, zouden onderwerpen.

2 Peter 2:1

1) er zijn ook

Dat is, gelijk er onder Gods volk oprechte profeten zijn geweest, aan wier schriften wij ons moeten houden, 2 Petr. 1:19; zo zijn er ook valse geweest, die men mijden moest; Deut. 13:1.

2Pe 1.19 De 13.1

2) het volk geweest,

Namelijk Gods, of het Joodse volk.

3) onder u valse

Namelijk de christenen. Zodat de staat der gemeente dit aangaande niet gelukkiger zal zijn in het Nieuwe Testament dan ze geweest is in het Oude.

4) verderfelijke

Grieks ketterijen des verderfs, Hebr.

5) ketterijen bedektelijk

Van dit woord, zie de aantekeningen op Hand. 5:17. En uit het volgende blijkt, dat hij hier spreekt van ketterijen, die niet alleen het geloof, maar ook de leer des christelijken levens aangaan.

Ac 5.17

6) de leer des christelijken levens aangaan.

Of van bezijden, of, daarenboven; namelijk boven en tegen de gezonde leer.

7) invoeren zullen, ook

Namelijk in de gemeente of onder de christenen.

8) den Heere,

Grieks despoten; van welk woord zie Hand. 4:24; Jud.:4.

Ac 4.24

9) Die hen gekocht heeft,

Deze worden hier gezegd van den Heere gekocht te zijn, ten aanzien dat zijzich voor zodanigen uitgeven, en van anderen naar de liefde daarvoor gehouden zijn, zolang zij in de gemeenschap der Kerk waren. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 15:2; Openb. 22:19. Want Christus heeft door Zijn bloed waarlijk en inderdaad alleen Zijn gemeente gekocht; Hand. 20:28; Ef. 5:25. Dat is, alleen de ware gelovigen, die altijd bij Christus blijven, en Hem niet verloochenen. Zie 1 Joh. 2:19; Openb. 14:3,4.

Joh 15.2 Re 22.19 Ac 20.28 Eph 5.25 1Jo 2.19 Re 14.3,4

10) verloochende,

Namelijk metterdaad, en met hunne valse leer en kwaad leven, hoewel zij met den mond Hem zouden mogen belijden. Zie Tit. 1:16; Jud.:4.

Tit 1.16
Copyright information for DutKant