Galatians 2:9

40) Jakobus, en

Zie van hem Gal. 1:19.

Ga 1.19

41) Cefas, en

Dat is, Petrus. Zie van dezen naam Matth. 16:18, en Joh. 1:43.

Mt 16.18 Joh 1.42

42) Johannes, die

Namelijk de zoon van Zebedeus, een broeder van Jakobus den Grote, die van Herodes is onthalsd; Hand. 12. Zie van hem Matth. 4:21, en Matth. 10:2, en Matth. 17:1.

Mt 4.21 10.2 17.1

43) pilaren te zijn,

Namelijk zo van het gezelschap der apostelen, als der gemeente, omdat zij door hun dienst de waarheid van het Evangelie standvastig voorstonden en staande hielden, en in het bijzonder in groot aanzien waren bij de gemeente, als een sieraad derzelve. Zie Jer. 1:18, Openb. 3:12.

Jer 1.18 Re 3.12

44) de genade, die

Namelijk des apostelschaps, Rom. 1:4. Of de werken en vruchten der genade. Of, de gaven, als daar waren met vreemde talen te spreken, profetie, wonderwerken en dergelijke.

Ro 1.4

45) de rechter[hand]

Namelijk tot een teken en verzekering dat zij erkenden, dat wij met hem gemeenschap hadden, zo in den dienst van het apostelschap, als in de zuiverheid van de leer des Evangelies.

46) wij tot de heidenen,

Namelijk ik en Barnabas.

47) zij tot

Namelijk Petrus en de andere twee apostelen.

48) de besnijdenis

Dat is, tot de besneden Joden. Zie Gal. 2:7.

Ga 2.7
Copyright information for DutKant