Galatians 6:7

28) Dwaalt niet;

Dat is, wilt uzelven niet ijdelijk inbeelden of laten wijsmaken.

29) bespotten; want

Grieks God wordt niet gespot; namelijk met ijdele uitvluchten, die vele gebruiken om de bevelen Gods niet te gehoorzamen; dewijl Hij die uitvluchten niet aanneemt, en ook niet zonder straf laat henengaan.

30) zaait,

Dat is, medegedeeld zal hebben zo aan de leraars, waarvan tevoren gesproken is, als aan de armen, waarvan hij in het volgende spreekt; ene gelijkenis, waarmede de overvloedige vrucht der mededeelzaamheid aangewezen wordt. Gelijk uit een graam dat gezaaid wordt, dikwijls honderd wederom opwassen en gemaaid worden; Gen. 26:12. Zie van dezelve 2 Cor. 9:6.

Ge 26.12 2Co 9.6

Hebrews 6:4

11) het is onmogelijk,

Namelijk ten aanzien van Gods rechtvaardig oordeel over zulke ondankbare mensen, naar de verklaring die Christus zelf gedaan heeft van degenen die tegen den Heiligen Geest zondigen, Matth. 12:31,32; gelijk de volgende verzen ook aantonen dat hier, gelijk ook hierna, Hebr. 10:26, van die zonde wordt gesproken. Waarom de apostel Johannes, 1 Joh. 5:16, gebiedt, dat men voor zulken niet zal bidden. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 12:39,40.

Mt 12.31,32 Heb 10.26 1Jo 5.16 Joh 12.39,40

12) die eens verlicht geweest zijn,

Namelijk in het verstand door de prediking des Evangelies.

13) de hemelse gave gesmaakt hebben,

Dat is, het geloof, hetwelk hier gezegd wordt, dat zij gesmaakt hebben, niet omdat zij het in zijn rechte wezen immer zouden ontvangen hebben, maar omdat zij een klein begin en gelijkenis of schijn daarvan gevoeld hebben, gelijk het woord smaken ook tegen innemen gesteld wordt, Matth. 27:34; welk smaken Christus in de gelijkenis van den zaaier, Matth. 13:20,21, noemt een ontvangen des woords met blijdschap; hetwelk nochtans geen wortel, dat is, geen recht vertrouwen op Christus heeft, en geen behoorlijke vruchten in volstandigheid geeft, dewijl het op steenachtige aarde, dat is, in een hart, dat niet behoorlijk voor God is vernederd, noch bereid, gevallen is. En dat dit hier ook de mening is, blijkt uit Hebr. 6:7 en elders, waar deze vergeleken worden met aarde, die den regen niet indrinkt, en derhalve in plaats van goed kruid, doornen en distelen voortbrengt.

Mt 27.34 13.20,21 Heb 6.7

14) des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn,

Dat is, enige gaven des Heiligen Geestes, die God in de eerste Kerk den discipelen mededeelde. Zie hiervan 1 Cor. 12:14.

1Co 12.14

Hebrews 10:26

52) willens zondigen,

Dat is, moedwillig afvallen van dit geloof, hetwelk de apostel hier heeft beschreven, gelijk hierna Hebr. 10:29 deze zonde breder wordt verklaard, die de apostel ook hiervoor, Hebr. 6:6, een afvallen heeft genoemd. Hij spreekt dan hier niet van allerlei zonde of afval, maar van die zonde, die Christus noemt de zonde of lastering tegen den Heiligen Geest, Matth. 12:32, en van de zonde tot den dood, waar Johannes van spreekt, 1 Joh. 5:16, gelijk blijkt uit de volgende eigenschappen, die hierna vermeld worden.

Heb 10.29 6.6 Mt 12.32 1Jo 5.16

53) geen slachtoffer meer over

Namelijk dewijl zodanigen het enige slachtoffer van het Nieuwe Testament, namelijk van den Heere Jezus en Zijn verdienste moedwillig verwerpen en verachten. En schijnt hier ook de apostel te zien op de plaats Num. 15:30,31, daar ook zelfs naar de wet geen offerande tot verzoening wordt toegelaten voor degenen, die met opgeheven hand zondigden, en den Heere versmaadden, maar zonder genade uit het volk moesten uitgeroeid worden.

Nu 15.30,31
Copyright information for DutKant