Genesis 1:3

10) zeide:

Gods zeggen is zijn wil, zijn bevel en daad, Ps. 33:9; 148:5, welken Hij uitgevoerd heeft door zijn wezenlijk Woord, hetwelk van eeuwigheid af God en bij God geweest is, Joh. 1:1,2; Ps. 33:6.

Ps 33.9 148.5 Joh 1.1,2 Ps 33.6

11) licht;

Een klaar, helder, luchtig wezen, verlichtende den duisteren klomp, en door zijn omloop makende dag en nacht.

2 Chronicles 29:24

40) ontzondigden

Te weten, het koninkrijk, het heiligdom en de gemeente, als boven, 2 Kron. 29:21; dat is, gans Isra‰l, bestaande uit den koning, zijn hofgezin en zijn officieren; uit de kerkelijke personen, en uit alle andere inwoners des lands en burgers der steden.

2Ch 29.21

41) Isra‰l;

Zie boven, 2 Kron. 21:2.

2Ch 21.2

42) bevolen.

Hebreeuws, gezegd. Alzo onder, 2 Kron. 29:27; Job 9:7.

2Ch 29.27 Job 9.7

2 Chronicles 29:27

46) de trompetten

Achtervolgens het bevel des Heeren, waarvan wij lezen Num. 10:10.

Nu 10.10

47) met de instrumenten

Hebreeuws, door de handen der instrumenten Davids. Anders, naar de handen; dat is, naar de instelling, die David door Gods bevel verordend had. Zie boven, 2 Kron. 23:12, en hier, 2 Kron. 29:25.

2Ch 23.12 29.25

Nehemiah 13:19

48) schaduw gaven,

Of, overschaduwd waren; dat is, tegen den avond, als de zon begon onder te gaan.

49) bevel gaf,

Hebreeuws, zeide; gelijk boven, Neh. 13:9.

Ne 13.9

Esther 9:25

39) zij

Te weten, Esther.

40) voor den koning

Versta hierbij, alles wat Esther verder gedaan heeft toen zij tot den koning gekomen is.

41) hij door brieven

Te weten, de koning.

42) bevolen,

Hebreeuws, gezegd.

43) zijn boze gedachte,

Te weten, van Haman.

Job 9:7

9) de zon

Hebreeuws, tot de zon zegt. Zeggen, of spreken, voor gebieden. Zie 2 Kron. 29:24.

2Ch 29.24

10) zij gaat niet op;

Te weten, gewoonlijk, zolang de nacht over den horizon van een land duren moet, of buitengewoon als het God belieft in den loop der zon verandering te brengen; Joz. 10:12, en 2 Kon. 20:11.

Jos 10.12 2Ki 20.11

11) verzegelt

Te weten, door het licht des daags, hetwelk de sterren verbergt, even gelijk door een zegel het ingeslotene verborgen wordt, dat men het niet zien kan. De zin is, dat God den dag maakt; gelijk in het eerste lid van Job 9:7 Hem toegeschreven wordt het maken van den nacht. Of men kan het verstaan van buitengewone en wonderbare verduistering of ophouding van het licht der sterren. Alzo wordt het woord zegelen genomen, Jes. 29:11; Dan. 9:24, en Dan. 12:4,9.

Job 9.7 Isa 29.11 Da 9.24 12.4,9

Jonah 2:10

26) sprak tot den vis

Hebr. eigenlijk, zeide. Gods zeggen is zijn gebieden, regeren, beschikken en doen. Zie Gen. 1:3. De zin is: Hij regeerde deze vis alzo, dat hij dat deed.

Ge 1.3

27) het droge

Dat is, op het land, gelijk boven Jona 1:9, Jona 1:13.

Jon 1.9,13
Copyright information for DutKant