Genesis 1:9-10

22) en dat het

Hieruit blijkt dat tevoren de ganse aardbodem met water is bedekt geweest, ja zelfs de bergen, gelijk boven op vs. 2 is aangetekend.

Ge 1.2
23) zee‰n;

Er staat niet: zee, maar: zee‰n, omdat door dit woord bij de Hebre‰n niet alleen verstaan wordt de grote zee, gelijk Pred. 1:7, maar ook andere zee‰n, poelen, meren en alle verzamelingen, der wateren. Zie Gen. 14:3; Exod. 14:23; Num. 34:11; Matth. 4:18; Joh. 21:1, en elders.

Ec 1.7 Ge 14.3 Ex 14.23 Nu 34.11 Mt 4.18 Joh 21.1

Job 38:10-11

20) voor haar

Dat is, voor de zeer; te weten, om die in het land te laten invloeien.

21) [de aarde]

Dat is, holligheden daarin maakte, door welke een deel van haar water daarin vloeien zou; waaruit dan vele rivieren en binnenwateren ontstaan zijn. Anders, toen Ik over haar mijn ordinantie besloot; te weten, welke in het volgende verhaald wordt. Of, aldus: Zou Ik dan mijn besluit over haar breken? Ik heb grendel en deuren gezet, en gezegd, enz.

22) grendel

Versta, de duinen en oevers der zee, die het water inhouden, dat het niet verder over den aardbodem uitvallen kan; Jer. 5:22.

Jer 5.22
23) zeide:

Van Gods zeggen, zie Gen. 1:3.

Ge 1.3

24) hij zich

Te weten, de grendel, waarvan in Job 38:10, dat is, zand, klippen, oever der zee.

Job 38.10

25) golven.

Het Hebreeuwse woord is ook alzo genomen Ps. 89:10; Jes. 48:18; Zach. 10:11.

Ps 89.9 Isa 48.18 Zec 10.11
Copyright information for DutKant