Genesis 10:10-11
35) beginsel Nimrod wordt gehouden voor de stichter van de eerste monarchie, en hij heeft het eerst deze vier steden gebouwd; gelijk Kan de eerste stad bouwde, v¢¢r den zondvloed. 36) Sinear. Hebr. Schinhar, het land van Mesopotami en Chaldea, aldus genaamd naar een gebergte daaraan gelegen, zie omtrent dit Sinear ook onder, Gen. 11:2, en Gen. 14:1, en Joz. 7:21. Ge 11.2 14.1 Jos 7.21 37) Uit ditzelve land Anders, uit dit land is hij, namel. Nimrod, uitgegaan naar Assyri. 38) Ninev, De hoofdstad van Assyri, Jona 1:2. Jon 1.2 39) Rehoboth, Anders, Rechoboth de stad, of, de straten der stad, te weten van Ninev.Genesis 11:2
4) zij tegen Dit is vooral te verstaan van Chams nakomelingen en hun hoofd Nimrod. Zie boven Gen. 10:10. Ge 10.10 5) oosten Van de plaats waarheen zij eerst getogen waren, toen zij, om de grote menigte, zich wat moesten verspreiden van het gebergte Ararat, waar de ark rustte. Zie boven 8:4. Ge 8.4 6) in het land Waarin Babel gelegen was. Zie boven Gen. 10:10. Ge 10.10Genesis 11:8-9
19) Alzo Wat zij meenden te voorkomen is hun door Gods rechtvaardig oordeel overkomen. 20) noemde Anders, noemde Hij, te weten God. 21) Babel; Zie boven Gen. 10:10. Het woord betekent verwarring, of vermenging, of de verwarring is gekomen, of daarin is verwarring. Ge 10.10Psalms 72:9
20) De Hebr. dorrigheden; dat is, barbaars volk, dat woeste, dorre, onbekende plaatsen bewoont, voor Salomo; idem, wilde, woeste, ongelovige heidenen, voor Christus. Verg. Jes. 40:3,4, en Jes. 42:11,12, enz. Isa 40.3,4 42.11,12 21) stof Verg. Micha 7:17, en Jes. 49:23. Mic 7.17 Isa 49.23Psalms 74:14
32) koppen Dat is, de grote kop, die inplaats van velen is; gelijk de olifant behemoth, dat is beesten genoemd wordt; omdat het een zeer groot beest is. Job 40:10, enz. Of, versta door de koppen Farao's oversten. Job 40.15 33) leviathans Dat is, van het grote vreeslijke zeegedierte, of den zeedraak, waarbij Farao hier vergeleken wordt en andere grote tirannen; Jes. 27:1. Verg. ook Ezech. 29:3,4,5, en Ezech. 32:2. Zie van den Leviathan Job 40:20, enz. Isa 27.1 Eze 29.3,4,5 32.2 Job 41.1 34) aan het Dat is de vogelen en wilde dieren, die de dode lichamen der verdronken Egyptenaars, aan land of aan den oever gedreven zijnde [Exod. 14:30] hebben opgegeten. Alzo worden mieren, sprinkhanen, konijnen, enz, een volk en natie genoemd; Spreuk. 30:25,26; Joel 1:6. Anders kan men het ook alzo verstaan dat God zijn volk der Egyptenaren roof in de woestijn tot hun onderhoud gegeven heeft. Verg. Deut. 31:17, en Num. 14:9, met de aantekeningen. Ex 14.30 Pr 30.25,26 Joe 1.6 De 31.17 Nu 14.9
Copyright information for
DutKant