Genesis 10:15

51) Sidon,

Hebr. Tsidon, stichter der stad Tsidon, of Sidon in Phenici‰; zie daarvan Joz. 11:8, Joz. 19:28; Richt. 1:31, enz.

Jos 11.8 19.28 Jud 1.31

52) Heth,

De vader der Hethieten, zie van dezen Joz. 1:4, Joz. 9:1, enz.

Jos 1.4 9.1

Joshua 19:29

23) Tyrus;

Hebreeuws, Tsor; en betekent een rotssteen, omdat het op een rotssteen gebouwd was en rondom in de zee en in de rotsstenen lag. Het behoorde wel tot den stam van Aser, maar de heidenen hebben het ingehouden, gelijk te zien is 2 Sam. 5:11; 1 Kon. 5:1,2, en elders meer.

2Sa 5.11 1Ki 5.1,2

Jeremiah 25:22

38) koningen van Tyrus,

Den enen voor, den anderen na; of, allen regenten, oversten, of overrijken machtigen kooplieden en inwoners, die zich als koningen gedroegen. Zie Jes. 23:8, onder Jer. 47:4, en voorts Joz. 19:29.

Isa 23.8 Jer 47.4 Jos 19.29

39) eilanden,

Hebreeuws, des eilands. Zie Ps. 72:10. Anders: de omtrek, die aan de overvaart van de zee is. Vergelijk onder Jer. 49:23.

Ps 72.10 Jer 49.23

Jeremiah 27:3

4) boden,

Of, gezanten.

5) komen.

Of, zullen komen, zijn gekomen, om verbond met hem te maken tegen de Babyloni‰rs, of hem in zijn rebellie te stijven. Zie 2 Kron. 36:13.

2Ch 36.13
Copyright information for DutKant