Genesis 10:4
14) Elisa, Van wien afkomstig zijn de Eolen, een volk in Griekenland. Verg. Ezech. 27:7. Eze 27.7 15) Tarsis; Naar dezen wordt genoemd de hoofdstad van Cilici, het vaderland van Paulus, Hand. 23:3, zodat deze Tarsis geweest is de stamvader der Cilicirs. Zie Ezech. 27:12; Jona 1:3. Ac 23.3 Eze 27.12 Jon 1.3 16) Chittim De vader der inwoners van Macedoni, of van Itali, of van Cyprus, of een deel van het land Cilici: het gevoelen hierover is verschillend. Zie Num. 24:24; Jes. 23:1; Jer. 2:10. Nu 24.24 Isa 23.1 Jer 2.10 17) Dodanim. Anders, Rodanim, 1 Kron. 1:7. Men meent dat van deze afkomstig zijn de Rhodirs en de Dorirs. 1Ch 1.7Ezekiel 26:14
33) gladde steenrots; Zie boven Ezech. 26:4,5. Eze 26.4,5 34) niet meer gebouwd worden; Dat is, niet als tevoren; gij zult nimmermeer wederkomen tot uw vorigen wereldlijken bloei, staat en heerlijkheid, en metttertijd gans vergaan; vergelijk Jes. 23:15,17, en onder Ezech. 26:21, en Ezech. 27:36; idem Ezra 3:7; Neh. 13:16; Matth. 15:21; Mark. 7:24; Hand. 12:20, en Hand. 21:3,7. Men houdt dat zij onder den koning Cyrus wat weder gerezen is, en ten tijde van Alexander de Grote is het zeker dat zij van vermogen was, als hij haar zeven maanden belegerde en innam; maar ten huidigen dage betuigen velen dat er nauwelijks enige overblijfselen van de herbouwde stad Palae-Tyrus gezien worden; niettemin heeft zij geestelijke beloften gehad voor de uitverkorenen onder den Messias, Ps. 97:4; Jes. 23:18. God [wien alles van eeuwigheid bekend is] voegt hier [gelijk elders dikwijls] het begin en het einde tezamen. Isa 23.15,17 Eze 26.21 27.36 Ezr 3.7 Ne 13.16 Mt 15.21 Mr 7.24 Ac 12.20 21.3,7 Ps 97.4 Isa 23.18Ezekiel 29:18-20
38) Tyrus; Zie boven Ezech. 26, Ezech. 27, Ezech. 28. 39) hoofden Hebreeuws, hoofdzijde. 40) kaal geworden, Dat is, zijn krijgsvolk is bloot, berooid, vermoeid en uitgemergeld geworden door de belegering van Tyrus, als hebbende geduurd, naar het vermelden van de oude historin [Joseph. cont. App. lib. 1,] dertien jaar lang. 41) alle zijden zijn uitgeplukt; Of, alle schouders zijn gestroopt, door het dragen van lasten. 42) deszelfs Van Egypteland. 43) menigte wegvoeren, Of, gemene volk, of overvloed, rijkdom; ziet van het Hebreeuwse woord Ps. 37:16; Jer. 46:25; alzo onder Ezech. 30:4,10,15, en Ezech. 31:2,18; en Ezech. 32:12,16, enz. Ps 37.16 Jer 46.25 Eze 30.4,10,15 31.2,18 32.12,16 44) arbeidsloon, Vergelijk Jer. 22:3. Jer 22.3 45) haar gediend heeft, De stad Tyrus. 46) voor Mij Niet dat het oogmerk van Nebukadnezar en zijn krijgsvolk geweest is, den waren God van Isral in dezen te gehoorzamen [die boos genoemd worden, onder Ezech. 30:12], maar omdat God hen door zijn verborgen regering tot uitvoering van dit zijn oordeel gebruikt heeft als tot zijn dienst; zie Jer. 25:9. Hoewel het zou kunnen wezen dat Nebukadnezar van Ezechils profetie [als in Babyloni geschied zijnde] vernomen hebbende door Gods bestuur, zijn voornemen te stijver vervolgd hebbe. Vergelijk Jer. 40:2,3. Eze 30.12 Jer 25.9 40.2,3 47) gearbeid hebben, Zie van zulk een gebruik van het Hebreeuwse woord Ruth 2:19; Spreuk. 31:13. Ru 2.19 Pr 31.13
Copyright information for
DutKant