Genesis 10:9

33) jager

Hebr. geweldig in jacht, namelijk, niet alleen der beesten, maar ook der mensen, met wie hij handelde gelijk de jagers met het wild, dat zij doden of bedwingen naar hun lust. Zie deze manier van spreken Jer. 16:16; Klaagl. 3:52.

Jer 16.16 La 3.52

34) voor het

Dat is, openlijk en stoutelijk, zonder vrees voor God en schaamte voor de mensen; verg. hoofdstuk Gen. 6:11.

Ge 6.11
Copyright information for DutKant