Genesis 11:3

7) tichelen

Of bakstenen maken, of bereiden.

8) wel doorbranden.

Hebr. branden met, of, tot branding; dat is, door het branden hard bakken.

9) het lijm

Een taaie stof, vaster klevende dan pek, overvloedig in die landen; zie onder Gen. 14:10. De geschiedschrijvers verhalen dat de muren van Babel hiervan gemetseld waren en zo hard geworden als ijzer.

Ge 14.10

Exodus 21:14

26) van voor Mijn altaar nemen,

Alsof Hij zeide, ofschoon hij tot mijn altaar zijn toevlucht genomen had. Zie 1 Kon. 2:28,29.

1Ki 2.28,29

27) dat hij sterve.

Te weten, naar het oordeel der overheid.

Leviticus 19:18

2 Samuel 16:17

Job 16:20

47) druipt

Dat is, wacht vuriglijk met tranen op God, dat Hij mijn rechtvaardige zaak eenmaal aan den dag brenge; waarom ik hem ook zonder ophouden aanroep. Vergelijk Ps. 69:4.

Ps 69.3

Proverbs 14:21

50) Die zijn naaste

Anders: een zondaar veracht zijnen naaste.

51) veracht,

Te weten, om zijne armoede, tegenspoed, ellende, nederheid, of iets dergelijks, zoals uit de tegenstelling kan afgenomen worden.

52) der nederigen

Of, zachtmoedigen. Versta, degenen, die bij hunne ellende zachtzinnig, manierlijk en nederig zijnde, niet lichtelijk tot toorn uitbreken, en daarom haast verdrukt kunnen worden. Zie Ps. 10:17.

Ps 10.17

Proverbs 19:6

14) aangezicht

Dat is, den persoon. Zie van het Hebreeuwse woord in denzelfden zin genomen, Job 11:19, en de aantekening.

Job 11.19

15) prinsen;

Of, des milden. Zie van het Hebreeuwse woord Nadib, Job 12:21.

Job 12.21

16) desgenen,

Hebreeuws, den man, of den man der gift; dat is, die genegen is te geven en mildelijk te delen.

Copyright information for DutKant