Genesis 11:5

13) kwam de HEERE neder,

Menselijk van den oneindigen en alwetenden God gesproken. De zin is: God wist en zag al hun vermetel en goddeloos bestaan, openbarende dat Hij zich bereidde ter straf.

14) kinderen der mensen

Zie boven Gen. 6:2.

Ge 6.2

Genesis 16:13

23) naam des HEEREN,

Hier wordt de voornoemde engel uitdrukkelijk JEHOVAH, de HEERE, genoemd. Verg. boven vs. 7.

Ge 16.7

24) Gij God

Dat is, die alle dingen ziet, en mij nu ook in deze mijn zware ellende ten goede aangezien hebt, mij op den rechten weg helpende en vertroostende.

25) Heb ik ook

Dat is, is het geen wonder, dat ik hier nu nog het licht aanschouw, en in het leven ben, nadat Hij mij verschenen is, die naar mij in dezen mijn bedrukten staat omgezien heeft? Zij meende dat zij sterven zou, omdat zij den Heere gezien had. Verg. onder Gen. 32:30; Exod. 24:11; Richt. 13:22.

Ge 32.30 Ex 24.11 Jud 13.22

Genesis 29:32

37) Ruben;

Dat is, zie een zoon, of een zoon des aanziens, alsof zij zeide: zie hoe mij nu God een zoon gegeven heeft in mijn verdrukking, want haar man had haar zo lief niet als haar zuster.

38) liefhebben

Dat is, liever dan tevoren.

Exodus 3:7

11) Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks,

Hebreeuws, Ik heb ziende gezien.

Exodus 3:9

1 Chronicles 12:17

13) hun tegemoet,

Hebreeuws, voor hun aangezicht.

14) ten vrede

Dat is, vredeshalve.

15) daar toch

Dat is, daar ik toch niet schuldig ben van iemand geweld, of moedwillig kwaad of onrecht gedaan te hebben.

Psalms 31:7

9) valse

Of, nietige; Hebr. ijdelheden der valsheid of nietigheid. Hij bedoelt die op vleselijke en afgodische hulp vertrouwen. Zie Deut. 32:21; 1 Kon. 16:26; 2 Kon. 17:15; Ps. 62:11; Jer. 2:5, en Jer. 8:19, en Jer. 10:15, en Jer. 14:22, en Jer. 23:16; Rom. 1:21. Verg. Lev. 19:4.

De 32.21 1Ki 16.26 2Ki 17.15 Ps 62.10 Jer 2.5 8.19 10.15 14.22 Jer 23.16 Ro 1.21 Le 19.4
Copyright information for DutKant