Genesis 11:7

17) laat ons nedervaren,

Verg. boven 1, de eerst aantekening op vs. 26.

Ge 11.26

18) hore.

Dat is, versta; alzo wordt het woord horen voor verstaan genomen, onder Gen. 42:23; Deut. 28:49; 1 Kon. 3:9; Jer. 5:15; 1 Cor. 14:2.

Ge 42.23 De 28.49 1Ki 3.9 Jer 5.15 1Co 14.2

Genesis 18:21

44) afgaan,

Zie boven Gen. 11:5.

Ge 11.5

45) of zij

God weet alles volkomenlijk van zichzelven, maar Hij spreekt hier menselijker wijze, als een, die niet wil straffen zonder onderzoek en volle kennis der zaken.

46) hun geroep,

Namelijk, der stad Sodom, of, naar het geroep desgenen, tot dat, enz.

47) hun uiterste

Hebr. de voleinding gedaan, of, gemaakt. Dat is, de maat van hun zonden vervuld hebben. Zie boven Gen. 15:16; 1 Sam. 20:7,9. Anders, of zij de uiterste verwoesting met hunne werken verdiend hebben.

Ge 15.16 1Sa 20.7,9

Genesis 35:13

23) voer God

Hebr. voer op van boven hem. God wordt gezegd op te klimmen en neder te dalen, de plaatsen niet veranderende, aangemerkt Hij overal is, maar de tekenen zijner tegenwoordigheid, die Hij openbaart door zijn nederdalen; gelijk boven, Gen. 11:5; Exod. 3:8, en Num. 11:17, of wegneemt door zijn opklimmen gelijk hier en boven, Gen. 17:22; Richt. 13:20.

Ge 11.5 Ex 3.8 Nu 11.17 Ge 17.22 Jud 13.20
Copyright information for DutKant