Genesis 12:2

4) groot volk

Niet alleen ten aanzien van de veelheid der mensen, wier vader gij zult wezen naar het vlees, maar ook ten aanzien van hun waardigheid, omdat zij mijn volk en eigendom zullen zijn, wier vader gij zult zijn naar den geest; Rom. 4:11,12,16,17, Rom. 9:6,7,8; Gal. 3:7.

Ro 4.11,12,16,17 9.6,7,8 Ga 3.7

5) zegenen,

De zegening van God betekent allerlei weldaden, of in het algemeen lichamelijke en geestelijke, aardse en hemelse, tijdelijke en eeuwige, onder 24:1; Deut. 28:2,3,4, enz. of in het bijzonder enige derzelve; boven Gen. 1:22,28; onder Gen. 39:5; Deut. 7:13; Ef. 1:3.

Ge 24.1 De 28.2,3,4 Ge 1.22,28 39.5 De 7.13 Eph 1.3

6) een zegen.

Zo gans zeer gezegend, dat gij niet alleen in uzelven mijn zegen bezitten zult, maar dat ook deze zegen door uw zaad over ontallijke anderen uitgespreid zal worden.

1 Peter 3:9

20) maar zegent daarentegen;

Dat is, bidt voor die en doet wel dengenen, die u scheiden of kwaad doen, gelijk Christus ook gebiedt Matth. 5:44. Doch hier valt op te merken, dat Petrus, gelijk ook Christus, niet spreken van het ambt ener overheid tegen openbare boosdoeners, maar van het ambt van een gewoon Christen tegen een ieder in het bijzonder.

Mt 5.44

21) dat gij daartoe

Namelijk van God, dien gij dagelijks ook vertoornt door uw zonden, en wiens zegening gij derhalve ook onwaardig waart. Het kan ook gevoegd worden bij het voorgaande, namelijk dat gij daartoe geroepen zijt, om geen kwaad met kwaad te vergelden.

22) gij zegening

Namelijk tijdelijke en eeuwige, gelijk de plaats hier tot bewijs bijgebracht medebrengt.

Copyright information for DutKant