Genesis 13:14-15

21) En de HEERE zeide

God troost Abram over het vertrek van zijn neef, en de verkiezing der schone landstreek.

22) westwaarts.

Hebr. naar de zee, boven Gen. 12:8.

Ge 12.8
23) Al dit land, dat gij ziet,

Niet wat hij toen gans zag, maar wat hem gans beloofd werd.

24) zal Ik

Wel tot een aardse herberg voor uw vleselijk zaad, maar ook tot een teken van het hemelse vaderland voor uw geestelijk zaad. Verg. Hebr. 11:9,10,14,15,16.

Heb 11.9,10,14,15,16

25) u geven,

Te weten, u het recht tot het aardse Kana„n, en uw zaad naar het vlees te zijner tijd de dadelijke bezitting; daarna u en uw geestelijk zaad, hier het recht tot het hemelse Kana„n en hierna de eeuwige bezitting daarvan; alles uit genade.

26) tot in eeuwigheid.

Dat is, een langen tijd, te weten, totdat de Messias, het zaad der zegening, uit uw vlees geboren zijnde, het werk der verlossing op aarde zal volbracht hebben. Het /hw wordt in andere betekenissen dikwijls genomen voor den gansen tijd der wet. Zie onder Gen. 17:13, en Gen. 48:4; Ps. 132:4. Of, eigenlijk in eeuwigheid, ten aanzien van het geestelijke Kana„n en het geestelijke zaad.

Ge 17.13 48.4 Ps 132.4
Copyright information for DutKant