Genesis 14:14
30) broeder Dat is, zijn neef, zijns broeders Harans zoon; zie boven Gen. 11:27. Ge 11.27 31) onderwezenen, Of, leerlingen. Het Hebr. woord betekent een, die van jongsaf in enig ding onderwezen is, zij in religie, krijgszaken, of in iets anders. Anders toegeigenden van zijn huis. 32) Dan toe. Een stad aan den voet van het gebergte Libanon en de noordelijke grens van het land Palestina, tevoren genoemd Leschem, Joz. 19:47, of Lais, Richt. 18:27. Jos 19.47 Jud 18.27 Matthew 10:3
4) tollenaar; Dat is, die tollenaar geweest was. Zie Matth. 9:9. Hij wordt ook Levi genaamd. Mark. 2:14, en Luk. 5:27,29. Mt 9.9 Mr 2.14 Lu 5.27,29 5) Thaddeus; Thaddai in het Syrisch, is Judas in het Hebreeuws, hetwelk zijn voornaam was. Zie Joh. 14:22. Hoewel sommigen menen dat dit nog een derde naam is van dezen apostel, van een anderen oorsprong. Hij is ook toegenaamd Lebbeus. Joh 14.22 Matthew 12:46-47
43) broeders stonden buiten, Dat is bloedverwanten, die bij de Hebren ook broeders genaamd worden. Zie Gen. 13:8,11. Ge 13.8,11 Mark 15:40
22) Maria, de moeder van Jakobus, De huisvrouw van Alfeus; zie Matth. 10:3, en Matth. 27:56. Mt 10.3 27.56 23) den kleine, Dat is, van den jongere, die alzo toegenaamd werd tot onderscheiding van een anderen Jakobus, die Zebedeus zoon was; of van zijn oom, den broeder van Alfeus, gelijk sommigen menen. 24) Salome; Deze is geweest de huisvrouw van Zebedeus, gelijk blijkt uit deze plaats, vergelijk met Matth. 27:56. Mt 27.56 1 Corinthians 9:5
8) ene vrouw, Gr. ene zuster, ene vrouw, of ene huisvrouw. Sommigen menen hieruit dat de apostel ene huisvrouw gehad heeft, maar dat hij haar niet alom met zich heeft geleid, om de gemeente niet te bezwaren. Doch dit schijnt te strijden met hetgeen hij van zichzelven zegt 1 Cor. 7:7. Anderen menen dat hierdoor verstaan worden enige vrouwen, die de apostelen volgden, om hen te dienen en van hare middelen te verzorgen, gelijk de vrouwen die Christus volgden; Luk. 8:3. Doch bovendien dat dit nergens wordt gelezen, zo is het ook niet waarschijnlijk. Want hierdoor zouden de apostelen hun dienst verdacht gemaakt hebben, en de gemeenten zouden hierdoor verlicht zijn geworden, daar de apostel dit merkelijk invoert om te tonen dat hij de gemeenten hiermede niet wilde bezwaren. Zodat dit dan te verstaan is van ene huisvrouw, niet die hij had, maar die hij zou hebben kunnen nemen, en vervolgens ook met zich leiden, gelijk sommige andere apostelen deden. 1Co 7.7 Lu 8.3 9) [met ons] Namelijk van de ene plaats naar de andere, waar wij gaan prediken, ten koste van de gemeente. 10) de broeders des Dat is, neven. Hebr. want Johannes en Jakobus, en ook Judas en Simon, waren Christus' neven, of moeders zusters zonen. Zie Gen. 13:8, en Gen. 29:15; Matth. 12:46, en Matth. 13:55. Ge 13.8 29.15 Mt 12.46 13.55 11) Cefas? Dat is, Petrus, van wiens huisvrouw men leest Matth. 8:14. Mt 8.14
Copyright information for
DutKant