Genesis 15:12

27) duisternis

Duisternis betekent dikwijls in de Heilige Schrift droefheid, ellende, tegenspoed, Ps. 35:14 Ps. 38:7, enz.

Ps 35.14 38.6

Isaiah 13:10

39) de sterren

De zin is: Het zal de Babyloni‰rs alles tegen zijn, zodat zelfs de sterren des hemels haar schijnsel hun zullen onttrekken. Deze manier van spreken gebruiken de profeten, om daardoor te betekenen grote ellenden. Zie Ezech. 32:7; Jo‰l. 2:31, en Jo‰l. 3:15.

Eze 32.7 Joe 2.31 3.15

40) gesternten

Door ster wordt verstaan een enige ster, door gesternte verscheidene sterren bij elkander. Anders: Orion. Zie Job 9:9.

Job 9.9

41) wanneer zij

Hebreeuws, als zij uitgaat; te weten uit hare slaapkamer; Ps. 19:6.

Ps 19.5

Ezekiel 31:15

37) helle nederdaalde,

Zie van het Hebreeuwse woord Scheol Gen. 37:35; alzo Ezech. 31:16,17,18, en onder Ezech. 32:21,22, en het volgende aldaar. Uit vergelijking van welke plaatsen [gelijk ook Ezech. 31:14] blijkt dat het hier genomen wordt voor het graf, met den aanklevenden ellendigen en smadelijken toestand der verstorven goddelozen in de hel.

Ge 37.35 Eze 31.16,17,18 32.21,22 31.14

38) maakte Ik een treuren;

Dit is een figuurlijke beschrijving van den algemenen schrik, dien God door dit zijn oordeel over de Assyri‰rs gemaakt heeft bij al de groten en de volken, die door zijn rijkdom [gelijk boven] waren welgevaren. Vergelijk boven Ezech. 27:29, en de volgende verzen aldaar.

Eze 27.29

39) bedekte om zijnentwil

Dat is, Ik stelde hem in zulk een stand, dat hij was alsof hij rouw bedreef; [alzo onder bewonden]. Zie 2 Sam. 15:30.

2Sa 15.30

40) afgrond,

Zie boven Ezech. 31:4.

Eze 31.4

41) weerde de stromen van dien,

Ik onttrok mijn tijdelijken zegen.

42) zwart,

Alsof alle cederen [dat is, groten] in rouw stonden; zie Ps. 35:14.

Ps 35.14

Joel 2:30-31

99) wondertekenen geven

De manieren van spreken, die in deze twee verzen gebruikt worden, betekenen de vreemde, verschrikkelijke algemene beroerten, ellenden, verwoestingen en benauwdheden, die de wereld zullen overkomen tot op de toekomst van den Heere Christus om te oordelen de levenden en de doden. Verg. Joel 2:10, en Joel 3:15; Matth. 24:29; Mark. 13:24,25; Luk. 21:25,26, en Openb. 6: tot Openb. 20: toe.

Joe 2.10 3.15 Mt 24.29 Mr 13.24,25 Lu 21.25,26

100) in den hemel en op de aarde:

Of, aan.

Copyright information for DutKant