Genesis 15:17-18

38) rokende

Hebr. oven des rooks. De verdrukking des Israelietischen volks in Egypte wordt vergeleken bij een ijzeren oven. Deut. 4:20; 1 Kon. 8:51; Jer. 11:14.

De 4.20 1Ki 8.51 Jer 11.14

39) vurige

Hebr. fakkel des vuurs; betekenende Gods tegenwoordigheid en de toekomstige verlossing uit de verdrukking. Zie Richt. 6:21; Jes. 62:1; Zach. 12:6.

Jud 6.21 Isa 62.1 Zec 12.6

40) doorging.

God maakt hier zijn verbond met Abram op een bijzonder solemnele doch zeer vriendelijke wijze, gelijk de ene mens, vriend en bondgenoot, in dien tijd met den ander gewoon was te doen, te weten, door het slachten van beesten, en de verdeling der stukken, waar de bondgenoten midden door gingen, tot een teken, dat de verbreker van het verbond waardig was aldus in stukken gehouwen te worden. Zie Jer. 34:18,19.

Jer 34.18,19
41) maakte de

Hebr. sneed, of, hieuw. Een manier van spreken genomen van het slachten der beesten, en de verdeling der stukken, vermeld vs. 17.

Ge 15.17

42) gegeven,

Te weten, door mijn besloten voornemen en verklaarde belofte; boven hoofdstuk Gen. 13:15, hoewel de uitvoering nog tot den tijd voornoemd, vs. 13, moet uitgesteld worden.

Ge 13.15 15.13

43) van de

Hierdoor wordt verstaan de rivier Sichor, welke Egypte van Kana„n scheidt; Num. 34:5; Joz. 13:3; 1 Kron. 13:5. Anderen verstaan hier de rivier Nilus (de Nijl).

Nu 34.5 Jos 13.3 1Ch 13.5

44) Frath.

Zie boven Gen. 2:14, en de vervulling hiervan 2 Sam. 8:3, en 1 Kon. 4:21, 1 Kon. 9:21; 1 Kron. 18:3; 2 Kron. 9:26.

Ge 2.14 2Sa 8.3 1Ki 4.21 9.21 1Ch 18.3 2Ch 9.26

Exodus 24:4-8

8) beschreef al de woorden des HEEREN,

Te weten, nadat hij ze het volk mondeling had voorgedragen, Exod. 24:3.

Ex 24.3

9) hij bouwde een altaar

Te weten, tot een gedenkteken van het opgerichte verbond tussen God en het volk, gelijk Gen. 31:45.

Ge 31.45

10) onder aan den berg,

Te weten, aan den voet des bergs.

11) en twaalf kolommen,

Om hun indachtig te maken het verbond met God opgericht.

12) de jongelingen van de kinderen Isra‰ls,

Dat is, de eerstgeborenen, die priesters of offeraars waren, totdat de Levieten [die in de plaats der eerstgeborenen genomen zijn, Num. 3:41], tot het priesterambt verordineerd zijn geworden. Het Hebreeuwse woord jongelingen betekent niet altijd die jong van jaren zijn, maar ook diegenen, die bekwaam waren om dienst te doen, hetzij in de kerk, politie, krijg, of voor hun ouders of vrienden.

Nu 3.41

13) jonge ossen.

En ook van andere beesten; Hebr. 9:19.

Heb 9.19
14) van het bloed,

Te weten, der geslachte beesten.

15) het altaar.

Ook op het boek; Hebr. 9:19.

Heb 9.19
16) boek des verbonds,

Zie Exod. 24:4.

Ex 24.4
17) bloed,

Te weten, de andere helft van het bloed.

18) over al die woorden.

Te weten, die in het boek des verbonds geschreven staan.

Hebrews 7:8

21) de mensen,

Dat is, de priesters, die door den dood worden weggenomen en voor andere navolgers plaats maken.

22) van welken getuigd wordt,

Dit verstaan sommigen van Melchizedek, omdat in de geschiedenis, Gen. 14, van zijn dood geen gewag wordt gemaakt, noch van iemand die in zijn priesterschap op aarde is gevolgd. Zie Hebr. 7:3,16. Doch kan dit ook uit Ps. 110 genomen zijn, waar gezegd wordt: Gij zijt priester in der eeuwigheid, hetwelk van Christus verstaan wordt, die altijd leeft, en van Abraham tienden nam in den persoon van Melchizedek.

Heb 7.3,16
Copyright information for DutKant