Genesis 17:14
26) wiens Welverstaande, desgenen, die, bejaard zijnde, de besnijdenis door ongeloof of verachting zou nalaten, of die de nalating van zijn ouders aan hem begaan, niet zou verbeteren, mits de besnijdenis te ontvangen. Anders, die het vlees der voorhuid niet zal besnijden. 27) dezelve Dat is, de mens zal uit de gemeenschap van Gods volk gebannen zijn. Deze manier van spreken begrijpt ook, volgens sommiger gevoelen, een lijfstraf, door de overheid uit te voeren. Verg. Exod. 31:14, en Lev. 17:4. Ex 31.14 Le 17.4 28) mijn verbond Zie 1 Cor. 11:27,29. 1Co 11.27,29Numbers 19:9
5) ter bewaring Dat is, zij [namelijk deze as] zal bewaard worden. 6) water der afzondering; Waarmede besprengd zouden worden degenen, die om enige ceremoniele onreinheid van den tabernakel des Heeren of van de bijeenkomsten der gemeente waren afgezonderd, tot een teken hunner reiniging. 7) ontzondiging. Hebreeuws, zonde; dat is, ontzondiging, of reiniging van zonden. Zie Num. 19:12,13,19,20. De zin is: dat water en de besprenging daarmede zal een teken zijn der reiniging van zonden, die alleen geschiedt door het bloed van den Messias en Zaligmaker, onzen HEERE Jezus Christus, mits gesprengd [dat is, toegeigend] zijnde aan de zielen van alle ware kinderen Gods, waarvan deze ganse ceremonie een voorbeeld was. Zie Hebr. 9:12,13,14, en Hebr. 10:1,2,3,4,12,14; 1 Petr. 1:2; 1 Joh. 1:7, enz. Alzo wordt het woord zonde ook zeer dikwijls genomen voor offerande voor de zonde, of zondoffer. Zie en vergelijk boven, Num. 8:7 waar dit water genoemd wordt water der zonde, en onder, Num. 19:17 hebt gij brand der zonde. Nu 19.12,13,19,20 Heb 9.12,13,14 10.1,2,3,4,12,14 1Pe 1.2 1Jo 1.7 Nu 8.7 19.17Numbers 19:20
22) die ziel zal uit het midden der gemeente Dat is, die persoon, of, mens. 23) heiligdom des HEEREN verontreinigd, Zie boven, Num. 19:13. Nu 19.13 24) [dat] aangeroerd zal hebben, Of, [hem.]Hebrews 10:26-29
52) willens zondigen, Dat is, moedwillig afvallen van dit geloof, hetwelk de apostel hier heeft beschreven, gelijk hierna Hebr. 10:29 deze zonde breder wordt verklaard, die de apostel ook hiervoor, Hebr. 6:6, een afvallen heeft genoemd. Hij spreekt dan hier niet van allerlei zonde of afval, maar van die zonde, die Christus noemt de zonde of lastering tegen den Heiligen Geest, Matth. 12:32, en van de zonde tot den dood, waar Johannes van spreekt, 1 Joh. 5:16, gelijk blijkt uit de volgende eigenschappen, die hierna vermeld worden. Heb 10.29 6.6 Mt 12.32 1Jo 5.16 53) geen slachtoffer meer over Namelijk dewijl zodanigen het enige slachtoffer van het Nieuwe Testament, namelijk van den Heere Jezus en Zijn verdienste moedwillig verwerpen en verachten. En schijnt hier ook de apostel te zien op de plaats Num. 15:30,31, daar ook zelfs naar de wet geen offerande tot verzoening wordt toegelaten voor degenen, die met opgeheven hand zondigden, en den Heere versmaadden, maar zonder genade uit het volk moesten uitgeroeid worden. Nu 15.30,31 54) de tegenstanders Dat is, de vijanden van Gods waarheid en vervolgers van deze. 55) te niet gedaan, Dat is, verworpen, verlaten, verloochend, of daarvan afvallig is geworden, gelijk Deut. 13:5,6,7, en Deut. 17:2, wordt verklaard. Want hoewel er meer moedwillige zonden waren, die met den dood werden gestraft, nochtans zo ziet de apostel inzonderheid op deze zonde van den moedwilligen afval, gelijk het Griekse woord athetein, dat is, afzetten of teniet doen, en de vergelijking van Hebr. 10:29 medebrengt. De 13.5,6,7 17.2 Heb 10.29 56) vertreden heeft, Dat is, moedwillig veracht en verworpen heeft. Want hetgeen men vertreedt, pleegt men met verachting en verwerping zo te behandelen. 57) het bloed des testaments Dat is, het bloed van Jezus Christus, door hetwelk het Nieuwe Testament is bevestigd; Matth. 26:28. Mt 26.28 58) onrein geacht heeft, Grieks gemeen; dat is, profaan, onheilig, Mark. 7:2; Hand. 10:14. Want hetgeen men verwerpt of verzaakt, dat houdt men voor onrein of onheilig in zaken van den godsdienst. Mr 7.2 Ac 10.14 59) geheiligd was, Namelijk uitwendig, ten aanzien van zijn voorgaande belijdenis, aangaande het gehoor van het Goddelijke woord, gebruik der heilige Sacramenten en afscheiding van andere gemene mensen, namelijk Joden en heidenen. Hoewel de zodanige de ware wedergeboorte niet deelachtig was, gelijk Johannes getuigt, 1 Joh. 2:19, en gelijk zulke, 2 Petr. 2:22, evenwel nog honden en zeugen worden genoemd, al worden zij reeds van hun uitwendig slijk gewassen en de onreinheid van afgoderij en andere onheiligheden hadden verlaten. 1Jo 2.19 2Pe 2.22 60) den Geest der genade Dat is, den Heiligen Geest, die in hen enigen smaak van Gods genade begon te werken, waarover zij zich ook enen tijd verblijdden. Zie hiervan breder Hebr. 6:5. Heb 6.5
Copyright information for
DutKant