Genesis 17:7

11) oprichten

Of, bevestigen.

12) eeuwig

Eeuwig voor alle gelovigen in Christus, ten aanzien van het lichamelijke, mitsgaders de gevolgen daarvan, en in het bijzonder dit sacrament der besnijdenis.

13) God, en

Dat is, tot uw Zaligmaker, door den toekomstigen Messias. Deze manier van spreken begrijpt de goederen, die dit verbond der genade medebrengt. Zie Lev. 26:12; Ps. 33:12, en Ps. 144:15; Jer. 31:33.

Le 26.12 Ps 33.12 144.15 Jer 31.33

Romans 9:4

9) Welke

In deze twee verzen verhaalt hij de voordelen die de Joden boven andere volken in het Oude Testament gehad hadden, om te tonen dat hij niet zonder grote reden zulk een wens deed; en dat hetgeen hij hierna van de Joden en hunne verwerping zou verklaren, niet voortkwam uit enige kwaadwilligheid jegens hen, of kleinachting van hen, maar alleen uit een heiligen ijver tot verdediging van Gods eer, waarheid en trouw in het volbrengen van zijne beloften.

10) Israelieten zijn,

Dit is de eerste eretitel van de Joden, dat zij afkomstig waren van Jakob, die van God zelf, toen Hij met hem om den zegen geworsteld had, Isra‰l, dat is een overwinnaar van God, is genaamd; Gen. 32:28.

Ge 32.28

11) de aanneming tot kinderen,

Dat is niet te verstaan van die aanneming tot kinderen, waarvan de apostel spreekt Rom. 8:15,29; Ef. 1:5; want die kan ons niemand ontvreemden, Rom. 8:38,39; maar van de aanneming van dit volk boven nadere volken tot een volk van God; Exod. 4:22; Deut. 4:7 en Deut. 7:6; Jer. 31:20.

Ro 8.15,29 Eph 1.5 Ro 8.38,39 Ex 4.22 De 4.7 7.6 Jer 31.20

12) de heerlijkheid,

Waardoor verstaan wordt •f al de heerlijkheid, waarmede God hen verhoogd heeft boven anderen, door vele wonderbare verlossingen; •f de ark des verbonds, die de heerlijkheid van God genaamd wordt, 1 Sam. 4:21,22, omdat de cherubijnen der heerlijkheid die bedekten, en deze een schaduw en teken was van Gods heerlijkheid en majesteit; Ps. 26:8; Hebr. 9:5.

1Sa 4.21,22 Ps 26.8 Heb 9.5

13) de verbonden,

Dat is, de tafelen van het verbond, of van de wet; Deut. 9:11; Hebr. 9:4.

De 9.11 Heb 9.4

14) de wetgeving,

Namelijk die van God zelf uit den hemel is geschied; Deut. 4:8,32, of, de wetgeving, wetzetting; en kan verstaan worden de wet der politie, gelijk in het voorafgaande de wet der zeden.

De 4.8,32

15) de dienst [van] God,

Namelijk der ceremoni‰n, die God door de priesters, eerst in den tabernakel en daarna in den tempel, wilde gepleegd hebben.

16) de beloftenissen;

Namelijk van den Messias en Zijne weldaden, aan Abraham eerst gedaan, en door Mozes en andere profeten menigmalen vernieuwd; Hand. 2:39; Ef. 2:12.

Ac 2.39 Eph 2.12
Copyright information for DutKant