Genesis 18:3

5) Heere,

Anders, mijne heren.

6) heb ik nu

Dat is, zo gij mij waardig acht deze gunst, eer en vriendschap. Bij de mensen genade te vinden is hun gunst, toegenegenheid en vriendschap te bekomen. Zie onder Gen. 32:5, en Gen. 34:11, en Gen. 39:4, enz.

Ge 32.5 34.11 39.4

7) uwe ogen,

Abraham spreekt een van hen aan, die de aanzienlijkste was, en dien hij naderhand bevond de HEERE te zijn.

Ruth 2:10

16) boog zich ter aarde,

Zie Gen. 18:2.

Ge 18.2

17) kent,

Dat is, dat gij mij aanspreekt en weldoet, niet anders dan of ik uw bekende of maagschap ware.

Ruth 2:13

23) Laat mij genade vinden in uw ogen,

Of, ik zal genade vinden, enz.

24) naar het hart uwer dienstmaagd gesproken hebt,

Zie Gen. 34:3, en Richt. 19:3.

Ge 34.3 Jud 19.3

25) ben gelijk een uwer dienstmaagden.

Of, niet zal zijn; dat is, ik zal mij nochtans daarom niet zoveel achten, of alzo gedragen, alsof ik een uwer dienstmaagden ware, maar minder.

Copyright information for DutKant