Genesis 19:29

52) gedacht,

Eensdeels aan Abrahams voorbede. Zie boven Gen. 18:23,24. Anderdeels aan zijn beloften. Zie boven Gen. 12:3.

Ge 18.23,24 12.3

53) in welke

Dat is, in welker ene. Zie dergelijke manier van spreken, boven Gen. 18:9, en Gen. 19:12; Jona 1:5; Matth. 27:44.

Ge 18.9 19.12 Jon 1.5 Mt 27.44

Exodus 32:13

23) Gedenk aan Abraham,

Dat is, gedenk aan de belofte, die Gij Abraham, enz. gedaan hebt.

24) Uzelven gezworen hebt,

God geen groter hebbende om bij te zweren, zweert bij zichzelven; Hebr. 6:13,17.

Heb 6.13,17

25) als de sterren des hemels;

Zie Gen. 15:5.

Ge 15.5

26) gezegd heb,

Beloofd heb.

Nehemiah 13:14

33) Gedenk mijner,

Vergelijk Gen. 8:1; Hebr. 6:10, en onder, Neh. 13:22,31, en zie boven, Neh. 5:19.

Ge 8.1 Heb 6.10 Ne 13.22,31 5.19

34) in dezen;

Of, dezen aangaande.

35) weldadigheden

Gelijk 2 Kron. 32:32, en 2 Kron. 35:26.

2Ch 32.32 35.26

36) wachten

Bezorgende dat de godsdienst in uw tempel van een ieder, volgens zijn ambt, wel mocht worden waargenomen; zie Num. 3:7.

Nu 3.7

Nehemiah 13:22

51) poorten

Versta, des tempels, passende op alles, wat tot de heiliging des sabbats diende, zonder iets anders op den sabbat te doen, en in het bijzonder toeziende dat er geen onreinen mochten inkomen; zie Num. 3:7; 2 Kron. 23:19.

Nu 3.7 2Ch 23.19

52) veelheid

Of, grootheid.

53) goedertierenheid.

Of, weldadigheid.

Job 14:13

23) Och,

Hebreeuws, wie zal geven dat gij, enz. Zie boven, Job 6:8.

Job 6.8

24) Gij mij

Hij spreekt God toe, veroorzaakt zijnde door het overgroot en diep gevoel zijns lijdens.

25) in het graf

Dat is, maakte dat ik voor een tijdlang dood en begraven ware, opdat hier intussen uw toorn, die nu gans zeer tegen mij ontstoken is, voorbijgaan mocht, en daarna uit het graf weder opstaan, om hier tot uw eer en der mensen onderwijzing nog voor een tijd in rust te leven.

26) een bepaling

Dat is, een bestemden tijd, welken ik in het graf zou moeten blijven.

27) gedachtig waart!

Te weten, om door de opwekking mijns lichaams een nieuwe weldaad aan mij te bewijzen. Hoe God de gedachtenis toegeschreven wordt, zie Gen. 8:1.

Ge 8.1

Hosea 9:9

39) zeer diep verdorven,

Hebreeuws, zij hebben verdiept, zij hebben verdorven; zie van zulke samenvoeging van twee woorden Ps. 45:5, en van het Hebreeuwse woord boven Hos. 5:2.

Ps 45.4 Ho 5.2

40) Gibea;

Gelijk die van Benjamin te Gibea tot gruwelijke boosheid vervallen waren, en een iegelijk in Isra‰l deed wat hij wilde; zie de historie, Richt. 19, en vergelijk onder Hos. 10:9.

Ho 10.9

41) gedenken,

Gelijk boven Hos. 8:13, zie aldaar.

Ho 8.13

Revelation of John 18:5

11) [de ene op de

Een manier van spreken, wanneer de maat der zonden, die God in Zijn lankmoedigheid lang heeft verdragen, is vervuld, zo dat er niet dan de straf meer overig is. Zie dergelijke Gen. 15:16, en Gen. 18:20,21; Rom. 2:5.

Ge 15.16 18.20,21 Ro 2.5

12) gedachtig geworden.

Gelijk God gezegd wordt de zonden der mensen te vergeten of niet te gedenken, Jer. 31:34, en elders, wanneer hij die den gelovigen en boetvaardigen vergeeft, en in hen niet straft, zo wordt Hij gezegd die te gedenken, of ze indachtig te worden, wanneer Hij die besloten heeft te straffen. Zie hiervoor Openb. 16:19.

Jer 31.34 Re 16.19
Copyright information for DutKant