Genesis 20:3

8) in een

God heeft in voorgaande tijden zich geopenbaard door dromen, niet alleen den zijnen, maar ook aan degenen, die vreemd van zijn volk waren, en dat ten beste van de zijnen. Zie onder Gen. 28:12, en Gen. 31:24, en Gen. 40:8, en Gen. 41:1; Dan. 2:1, en Dan. 4:5.

Ge 28.12 31.24 40.8 41.1 Da 2.1 4.5

9) gij zijt

Anders, gij gaat sterven; dat is, gij zult straks sterven, zo gij deze vrouw niet terstond ongeschonden wedergeeft. Verg. onder Gen. 20:7, en zie deze manier van spreken onder Gen. 30:1, en Gen. 48:21, en Gen. 50:24.

Ge 20.7 30.1 48.21 50.24

Genesis 46:29

40) als hij zich

Het schijnt dat Jozef, nabij zijn vader gekomen zijnde, zich met alle vriendelijkheid aan hem vertoond heeft, om van hem gekend te mogen worden.

41) zo viel hij

Zie boven, Gen. 33:4, en Gen. 45:14; Luk. 15:20; Hand. 20:37.

Ge 33.4 45.14 Lu 15.20 Ac 20.37

42) lang aan

Anders, een tijdlang. Hebr. nog.

1 Samuel 22:21

33) boodschapte het David,

Te weten, toen hij bij David te Kehila gekomen was.

2 Samuel 12:9

12) woord des HEEREN veracht,

Het zesde, zevende en achtste gebod van de wet des Heeren.

13) verslagen,

Beschikkende door Joab dat hij van de Ammonieten is omgebracht, gelijk in het volgende wordt verklaard. Zie boven, 2 Sam. 11:14,15,16,17.

2Sa 11.14,15,16,17

14) kinderen Ammons doodgeslagen.

Die onbesneden en vijanden van God en zijn volk waren.

2 Samuel 24:10

20) Davids hart sloeg hem,

Vanwege nadenken, droefenis, schrik en berouw over zijn begane zonde. Zie dezelfde manier van spreken 1 Sam. 24:6, met de aantekeningen.

1Sa 24.5

21) neem toch de misdaad

Zie boven, 2 Sam. 12:13.

2Sa 12.13

1 Kings 3:4

9) Gibeon,

Een Levietische stad, gelegen in den stam Benjamins, Joz. 9:3, en Joz. 18:25, en Joz. 21:17, alwaar de tent der samenkomst was, met het altaar, dat Bezale‰l in de woestijn gemaakt had, 2 Kron. 1:3,5, om welke oorzaak men aldaar enige hoogte gemaakt had, op welke men offerde. Alzo hadden zij ook een hoogte te Jeruzalem, waar de ark des Heeren was, onder 1 Kon. 3:15; 2 Kron. 1:4.

Jos 9.3 18.25 21.17 2Ch 1.3,5 1Ki 3.15 2Ch 1.4

10) groot was;

Dat is van grote achting en zeer vermaard, omdat aldaar de tent der samenkomst was en het brandofferaltaar.

1 Kings 21:19

29) Hebt gij doodgeslagen,

Dit te vragen wordt Elia gelast, niet om Achabs zonde als een onbekende daad te onderzoeken, maar om Achab daarover te bestraffen en hem Gods rechtvaardige wraak voor te houden; omdat hij niet alleen Naboth gedood, maar ook de erfenis van diens erfgenamen tot zich genomen had, tegen Gods wet.

30) In plaats dat

Dat is, voor dat de honden, of gelijk als de honden het bloed van Naboth gelekt hebben, zullen de honden ook uw bloed lekken; alzo in het Hebreeuwse woord genomen Zef. 2:10. Anderen verstaan dit van dezelfde plaats niet in het bijzonder van het veld buiten Jizre‰l, maar in het algemeen van het land Isra‰ls. Want Jizre‰l, waar buiten Naboths bloed gestort is, was in den stam van Issaschar gelegen, en Samaria [alwaar de honden Achabs bloed gelekt hebben, onder, 1 Kon. 22:38] in den stam van Efra‹m. Of, zo men het neemt van denzelfden akker, zo zie de vervulling in Achabs zoon, 2 Kon. 9:26.

Zep 2.10 1Ki 22.38 2Ki 9.26
Copyright information for DutKant