Genesis 21:21

30) Paran;

Zie bov. Gen. 14:6.

Ge 14.6

31) en zijn

Merk hier op het recht der ouders over de kinderen in huwelijkszaken, ja zelfs der moeder alleen. Verg. ond. Gen. 24:3,4, enz.

Ge 24.3,4

Numbers 10:12

18) naar hun tochten,

Dat is, in zulke orde, gelijk God hun te reizen bevolen en voorgeschreven had; boven, Num. 2.

19) bleef in de woestijn

Hebreeuws, woonde, dat is, rustte.

20) Paran.

Zie Gen. 14:6. Eer de kinderen Isra‰ls tenvolle in deze woestijn kwamen, hadden zij tevoren nog een legerplaats gehad, genaamd Tabera, onder, Num. 11:3. Daarna nog een andere, genaamd Kibroth-Ta„va, onder, #Num.11:34, en nog een derde, genaamd Hazeroth, onder, Num. 11:35. Vandaar zijn zij eindelijk gekomen in de woestijn Paran, onder Num. 12:16.

Ge 14.6 Nu 11.3,34,35 12.16

Numbers 13:3

4) den mond des HEEREN;

Dat is, naar het bevel des Heeren. Alzo boven, Num. 9:18.

Nu 9.18

Deuteronomy 33:2

3) De HEERE is van Sinai gekomen,

Mozes schijnt hier Gods openbaringen, in zijn tijd aan Isra‰l gedaan, te vergelijken bij den gang der zon, die hiervoor breekt allengskens, en bij trappen rijst en meerder licht geeft, totdat zij ten laatste het klare middaglicht voortbrengt. Alzo heeft de Heere eerst zijn wet gegeven op den berg Sina‹, Exod. 19, Exod. 20. Daarna heeft Hij water uit de rots gegeven en aan het gebergte Se‹r, of der Edomieten, de metalen slang, zijnde, benevens het man, voorbeelden van Christus, doen oprichten, Num. 20:21; Joh. 3:14; 1 Cor. 10:4. Ten laatste heeft Hij door Mozes in der Moabieten land zijn wet zeer heerlijk verklaard, dat profetische lied en dezen zegen voor zijn volk geopenbaard, gelijk in dit ganse boek te zien is. Vergelijk Hab. 3:3,4, enz.

Nu 20.21 Joh 3.14 1Co 10.4 Hab 3.3,4

4) Paran,

Van Se‹r en Paran zie men Gen. 14:6, en boven Deut. 1:1.

Ge 14.6 De 1.1

5) heiligen;

Hebreeuws, der heiligheid. Versta, de millioenen der heilige engelen, welker hoofd de Zoon van God is. Zie Hand. 7:53; Gal. 3:19, en vergelijk Ps. 68:18; Dan. 7:10, enz.

Ac 7.53 Ga 3.19 Ps 68.17 Da 7.10

6) vurige wet

Hebreeuws, vuur der wet. Versta, dat grote vuur, uit welks midden de wet tot het volk uitgesproken werd. Zie boven, Deut. 4:11,12,33,36, en Deut. 5:22,23,24,25,26, en Exod. 19:16,18. Anders, hadden zij; te weten, de heilige engelen, een vuur der wet.

De 4.11,12,33,36 5.22,23,24,25,26 Ex 19.16,18

7) hen.

De Isra‰lieten.

1 Samuel 25:1

1) David maakte zich op,

Zolang Samuel leefde heeft David troost en raad bij hem gezocht, daarom bleef hij zo nabij hem als hij kon of mocht. Maar als nu Samuel gestorven was, zo vertrok David naar de woestijn Paran, welke gelegen is aan de zuidzijde van het land Kana„n. Zie van Paran de aantekeningen Gen. 14:6.

Ge 14.6

Habakkuk 3:3

7) God

In dit vers en enige navolgende beschrijft de profeet de majesteit en macht van God, die Hij betoond heeft als Hij zijne wet gegeven heeft; willende daarmede bewijzen dat het dien machtigen God licht is, zijn volk, als het Hem belieft, uit de Babylonische gevangenschap te verlossen.

8) kwam

Dat is, Hij verscheen zijn volk, te weten ten tijde van Mozes, toen Hij zijne wet hun gaf. Hebr. zal komen. Zie Deut. 33:2.

De 33.2

9) van Theman,

Door Theman verstaan sommigen den berg, die anders Se‹r genoemd wordt. Zie Amos 1:12, en Obad. 1:9. Anders: van het zuiden.

Am 1.12 Ob 1.9

10) de Heilige berg

Te weten de heilige Isra‰ls.

11) Paran.

Zie van Paran Gen. 14:6. Het is een berg gelegen nabij den berg Sina‹, die in de woestijn Paran gelegen is. Zie Num. 10:12, en Num. 12:16, en Num. 13:26.

Ge 14.6 Nu 10.12 12.16 13.26

12) Sela.

Dat woord vindt men nergens dan in dit lied van Habakuk en in de psalmen van David. Zie Ps. 3:3.

Ps 3.2

13) heerlijkheid

Of, zijne majesteit.

14) bedekte de

Dat is te verstaan te dien aanzien, dat de Heere zijn volk, als Hij hun zijne wet faf, in grote heerlijkheid verschenen is, met donder en bliksem. enz. Zie Exod. 19:16, en 2 Cor. 3:7.

Ex 19.16 2Co 3.7
Copyright information for DutKant