Genesis 25:18
31) Havila Zie boven, Gen. 2:11, en de aantekening daarop. Ge 2.11 32) Sur Zie boven, Gen. 16:7, en Gen. 20:1. Ge 16.7 20.1 33) hij heeft Te weten, met ter woon. Zie Num. 34:2; Richt. 7:12. Hebr. hij is gevallen, te weten, met zijn lot en erf, Joz. 23:4; Ps. 78:55. Nu 34.2 Jud 7.12 Jos 23.4 Ps 78.55 34) voor het Zie boven, Gen. 16:12. Ge 16.12Genesis 37:28
43) Midianietische Een volk, afkomstig uit Midian, den zoon van Abraham uit Ketura; zie boven, Gen. 25:2, en Gen. 36:35. Ge 25.2 36.35 44) twintig zilverlingen; Hebr. twintig zilvers; dat is, omtrent vijf rijksdaalders (f 12. 50); zie boven, Gen. 20:16, en Gen. 23:15. Ge 20.16 23.15Genesis 37:36
59) Medanieten Zie boven Gen. 25:2. Ge 25.2 60) hoveling, Het Hebr. woord betekent eigenlijk een gesneden man, gelijk Jes. 56:3,4; en daarom ook een kamerling, omdat de kamerlingen der grote vrouwen gesneden waren, Esth. 4:4; voorts betekent het ook hovelingen of officieren in herenhoven, gelijk hier en onder, Gen. 40:2, en 2 Kon. 8:6. Isa 56.3,4 Es 4.4 Ge 40.2 2Ki 8.6 61) der trawanten. Die gesteld waren om de misdadigers op des konings bevel te straffen. Zie onder, Gen. 40:3; 1 Sam. 22:17; Mark. 6:27. Het Hebreeuwse woord betekent slachters van beesten en mensen. Ge 40.3 1Sa 22.17 Mr 6.27
Copyright information for
DutKant