Genesis 26:29

53) Zo gij

Of, zo gij bij ons kwaad doet! naardien wij u niet, enz., naardien wij bij u, enz. Een vorm van eedzweren waarbij de straf verzwegen wordt; zie boven, Gen. 14:23.

Ge 14.23

54) niet aangeroerd

Dat is, niet beschadigd. Zie boven, Gen. 26:11. Maar wat Izak integendeel wedervaren is; zie Gen. 26:14,15,16.

Ge 26.11,14,15,16

55) in vrede

Dat is, wij hebben noch uw persoon, noch uw huisgezin, noch uw goederen beschadigd.

56) zijt nu

Dit is een afgebroken reden. Het schijnt dat zij willen zeggen: dewijl gij zo opmerkelijk door God gezegend zijt, bedenk dan een klein leed niet, dat u wedervaren is.

Joshua 9:19

28) aantasten.

Te weten vijandelijker wijze; dat is, wij mogen hen niet doden of ten onderbrengen.

Ruth 2:9

13) zij maaien zullen,

De maaiers.

14) haarlieden gaan;

De dienstmaagden.

15) heb ik den jongens niet geboden,

Ik heb het hun wel ernstiglijk geboden, wil hij zeggen. Zie Richt. 4:6.

Jud 4.6

Job 1:11

27) tast aan

Te weten, om dat te beschadigen en hem alzo te plagen. Zie Gen. 26:11.

Ge 26.11

28) aangezicht

Dat is, stoutelijk zonder schroom en schaamte.

29) zegenen?

Zie boven, Job 1:5.

Job 1.5

30) eedzweren

In het eedzweren der Hebre‰n wordt gemeenlijk de straf, die men zich onderwerpt zo men valselijk zweert, verzwegen, gelijk hier. Zie Gen. 14:23.

Ge 14.23

Psalms 105:15

19) Tast

De profeet voert met deze woorden God in, toesprekende de koningen en overheden, hen belastende dat zij wel zouden toezien zijne knechten niet te beschadigen.

20) mijne gezalfden

Dat is, die tot mijn dienst geheiligd zijn. Hier wordt vooreerst gesproken van Abraham, Izak en Jakob, onder wie ook andere profeten en dienaren Gods te verstaan zijn.

21) profeten geen

Abraham wordt een profeet genoemd, zie de aantekening bij Gen. 20:7.

Ge 20.7

Zechariah 2:8

21) Naar de heerlijkheid [over u],

Dat is, naardat Hij voorgenoemn had u te verheerlijken door de verlossing uit Babel.

22) tot die heidenen,

Of, tegen de heidenen, te weten tegen de Chalde‰n en andere uwe vijanden; alsof hij zeide: Dewijl God heeft begonnen zijne genade ulieden te bewijzen, zo wil Hij voortaan zulks nog meer doen, daarom heeft Hij mij gezonden om ulieden te beschermen voor het geweld uwer vijanden, dat zij u niet beschadigen, noch op den weg, noch tehuis.

23) Zijn oogappel aan.

Te weten, des Heeren. De zin is: Die ulieden beledigt of schade aandoet; dat is zoveel alsof hij den Heere zelf beschadigde, hetwelk Hij wreken zal; zie Deut. 32:10; Ps. 17:8, en Hand. 9:4.

De 32.10 Ps 17.8 Ac 9.4
Copyright information for DutKant