Genesis 28:13-14

18) Ik ben

Zie boven, Gen. 28:3,4.

Ge 28.3,4

19) uw vader

Dat is, bestevaders of grootvaders.

20) als het

Zie boven, Gen. 13:16.

Ge 13.16

21) gij zult

Dat is, krachtiglijk in korten tijd zeer vermenigvuldigd en uitgebreid worden. Alzo ook onder, Gen. 30:30; Jes. 54:3.

Ge 30.30 Isa 54.3

22) westwaarts

Hebr. zeewaarts, of naar de zee; zie boven, Gen. 12:8.

Ge 12.8

23) en in

Zie boven, Gen. 12:3, en Gen. 22:18 .

Ge 12.3 22.18

Genesis 28:20

35) beloofde

Te weten, begerende van God enige weldaden, waarvoor hij zich verbond tot dankbaarheid.

36) brood om

Zie boven, Gen. 3:19.

Ge 3.19

Genesis 34:30

41) Toen zeide

Hieruit blijkt dat Jakob van den aanslag zijner twee zonen niets heeft geweten, veel minder daarin bewilligd; verg. onder, Gen. 49:5,6,7.

Ge 49.5,6,7

42) mij beroerd,

Of, gij hebt mij onrust aangericht, of verstoord, niet alleen mijn gemoed door deze daad ontstellende, maar ook al mijn zaken in groot perijkel, onzekerheid en verwarring brengende, daar ik hier tevoren in vrede gewoond heb; zie Joz. 7:25, en 1 Kon. 18:7.

Jos 7.25 1Ki 18.7

43) mij stinkende

Dat is, gehaat te maken, zodat men mij niet zal mogen luchten of lijden. Het is een gelijkenis ontleend aan stinkende dingen, waarvan de mensen het aangezicht afkeren; zie Exod. 5:21; 1 Sam. 13:4, en 1 Sam. 27:12; 1 Kron. 19:6.

Ex 5.21 1Sa 13.4 27.12 1Ch 19.6

44) inwoners

Hebr. inwoner.

45) Kana„nieten,

Kana„niet.

46) weinig volk

Hebr. lieden van getal; dat is, van klein getal, die spoedig te tellen zijn, gelijk Num. 9:20; Deut. 4:27, en Deut. 33:6.

Nu 9.20 De 4.27 33.6
Copyright information for DutKant