Genesis 29:13
13) als Laban Hebr. toen Laban de horing Jakobs hoorde. 14) al deze Te weten, de oorzaak van zijn reis, en wat hem op den weg bejegend was, hetwelk alles Laban diende te weten, om voor te komen alle kwaad vermoeden van een zo schielijke en slechte aankomst, in vergelijking van Elizers aankomst; boven, Gen. 24. Genesis 33:4
4) kuste hem; Zie boven, Gen. 29:11. Ge 29.11 5) zij weenden. Dit is dikwijls geschied bij de ontmoeting van vrienden, gelijk hier en boven, Gen. 29:11, en onder, Gen. 43:30 en Gen. 46:29, of in het scheiden, Ruth 1:14, Hand. 20:37. Ge 29.11 43.30 46.29 Ru 1.14 Ac 20.37 Exodus 4:27
37) aan den berg Gods, Genoemd Horeb; boven, Exod. 3:1. Ex 3.1 Exodus 18:7
7) de een den ander Hebreeuws, de man zijn naaste, of, gezel. 8) naar den welstand, Hebreeuws, vrede. Zie Gen. 37:14. Ge 37.14 9) naar de tent. Te weten, naar de tent van Mozes. Ruth 1:14
27) schoonmoeder, Versta, Naomi, nemende daarmede haar afscheid, en wederkerende naar haar woonplaats. Zie Ruth 1:15, en boven, Ruth 1:9. Ru 1.15,9 28) kleefde haar aan. Dat is, zij wilde van Naomi niet scheiden, maar bleef bij haar en trok met haar voort, gelijk in het vervolg verhaald wordt. 1 Samuel 20:41
72) de zuidzijde, Versta hier, de zuidzijde des velds waar zij op waren, of de zuidzijde van den steen, bij welken zich David verborgen had. 73) elkander, Hebreeuws, de man zijn naasten. 74) totdat het David gans veel maakte. Hebreeuws, totdat het David groot maakte; te weten, met wenen. 1 Kings 19:20
45) verliet Vergelijk Matth. 4:20,22. Mt 4.20,22 46) Dat ik toch Dat is, laat mij toe, dat ik eerlijk mijn afscheid van hen neme. Zie Gen. 29:11. Ge 29.11 47) navolgen. Hebreeuws, gaan achter u. 48) want wat heb ik u gedaan? Dat is, bedenk wat ik nu straks aan u gedaan heb. Want het is niet tevergeefs geschied, dat ik mijn mantel op u geworpen heb, en dat God u de genegenheid ingestort heeft om zijn roeping te volgen. Vergelijk Matth. 8:22; Luk. 9:62. Mt 8.22 Lu 9.62
Copyright information for
DutKant