Genesis 30:38

59) zij werden

Dat is, verhit zijnde ontvingen zij.

Genesis 30:41

63) der vroegelingen

Dat is, die in het voorjaar geworpen werden, zijnde, naar de eigenschap van het Hebr. woord, vast, sterk, gebonden van lichaam.

Exodus 2:16

25) de priester in Midian

Anders de prins, of, overste; zie van het Hebreeuwse woord Cohen Gen. 41:45. Zijn naam was Jethro, Exod. 3:1, en Hobab, Num. 10:29.

Ge 41.45 Ex 3.1 Nu 10.29

Psalms 45:11

33) o dochter

Dit is ene aanspraak aan de bruid.

34) vergeet

Verlaat de afgodische religie, die onder uw volk en in uws vaders huis in zwang gaat. Verg. wijders Matth. 10:37; Luk. 14:26

Mt 10.37 Lu 14.26

Song of Solomon 1:17

60) De balken

De kerk prijst hare woning, om anderen daartoe te nodigen en aan te brengen. Zij noemt de verzamelingen der gelovigen huizen, in het getal van velen, omdat er vele gewone kerken zijn. Bij de balken wordt verstaan de leer der profeten en der apostelen; want daardoor wordt de kerk vast samengebonden in Christus, als het fondament; Ef. 2:20. Deze balken zijn van cederen, dat is sterk en onvergankelijk; want Gods Woord blijft in der eeuwigheid; Jes. 40:8; 1 Petr. 1:25. Van de duurzaamheid van het cederhout, zie Richt. 9:15. Christus, sprekende van de vastigheid en duurzaamheid zijner kerk, zegt: De poorten der hel zullen daartegen niet vermogen; Matth. 16:18.

Eph 2.20 Isa 40.8 1Pe 1.25 Jud 9.15 Mt 16.18

61) galerijen

Of, wandelplaatsen, of welfselen, gelijk Gen. 30:38,41.

Ge 30.38,41

62) cypressen.

Dit hout is zeer lieflijk, daarom wordt met recht Christus bij hetzelve vergeleken. Anders: van Boratin, in het Latijn Bruta genoemd, hetwelk een boom is, den cypresboom gelijk, zeer lieflijk van reuk, Plin.nat.hist.lib. 12:17. Het Hebreeuwse woord, dat hier in den tekst staat, wordt nergens in de Heilige Schrift gevonden dan hier alleen.

Isaiah 62:4

13) De verlatene,

Te weten van God haren bruidegom, alsof gij niet meer zijne bruid of zijn volk waart; zie Jes. 60:15.

Isa 60.15

14) Het verwoeste;

Hebreeuws, verwoesting; dat is, het verwoeste; zie Hos. 1:10; 1 Petr. 2:10.

Ho 1.10 1Pe 2.10

15) Mijn lust

Dat is, God heeft een welgevallen aan haar, te weten aan Jeruzalem.

16) uw land:

Dat u de Heere gegeven had te bewonen; of uw land; dat is de inwoners van uw land.

17) Het getrouwde;

Dat is, het bewoonde.

18) uw land zal

Dat is, uw land zal bewoond worden, gelijk ene vrouw haren man bijwoont.

Romans 8:35

101) Wie zal ons scheiden

De voorgaande roem is geweest tegen de zonde en straf der zonde; deze is tegen het geweld der vervolgingen en verdrukkingen der wereld en alles wat hun nog zou mogen overkomen.

102) van de liefde van Christus?

Namelijk met welken Hij ons liefheeft, gelijk Rom. 8:37,39.

Ro 8.37,39
Copyright information for DutKant