Genesis 31:21

31) de rivier,

Te weten, Frath of Eufraat, vloeiende tussen Chalde‰n en Kana„n, boven, Gen. 2:14, en Gen. 15:18, zonder bijvoeging van den eigennaam wordt hij de Rivier genaamd, om zijn grootte en vermaardheid, hier en Exod. 23:31; Joz. 24:2,3, enz.

Ge 2.14 15.18 Ex 23.31 Jos 24.2,3

32) zette zijn

Of, richtte, of stelde, dat is, hij besloot vastelijk den weg daarheen te nemen; zie Jer. 50:5, en Luk. 9:51,53.

Jer 50.5 Lu 9.51,53

33) Gileads.

Een gebergte, gelegen achter Fenici‰ over de Jordaan, en grenzende aan het gebergte Libanon. Beneden dezen berg lag een zeer goed land, ook Gilead, of Galaad, genaamd vruchtbaar, en weiland; onder, Gen. 37:25; Deut. 34:1; Jer. 8:22, en Jer. 22:6. Dit land werd naderhand den Amorieten afgenomen, en ten dele gegeven aan de stammen van Gad en Ruben, en den halven stam van Manasse. Zie Num. 32:1, enz; Deut. 3:12,13,15,16; Joz. 13:8,9,10,11, enz.

Ge 37.25 De 34.1 Jer 8.22 22.6 Nu 32.1 De 3.12,13,15,16 Jos 13.8,9,10,11

Numbers 32:1

1) machtig veel;

Hebreeuws, zeer machtig. De Isra‰lieten waren wel vast doorgaans omgaande met vee, gelijk te zien is Gen. 46:32,34, en Gen. 47:3,4, enz., maar het schijnt dat deze twee stammen zich boven andere daartoe hadden begeven, hebbende misschien [gelijk sommigen menen] in Egypte bijzondere gelegenheid gehad van bekwame landouwen in hun woonplaatsen, en voorts in het veroveren der koninkrijken van Sihon en Og, en de grote nederlaag der Midianieten, daarop gelet, dat zij voor zichzelven veel vee mochten nemen, en van anderen kopen of verwisselen.

Ge 46.32,34 47.3,4

2) voor vee.

Hebreeuws, van vee; dat is, zij bemerkten en bevonden dat deze ganse omstreekt recht bekwaam en dienstig zou zijn voor hun vee.

Jeremiah 22:6

8) Gilead,

Dat is, zo van mij gezegend met alles wat gewenst en lieflijk is, dat gij het land Gilead gelijk zijt; zie Gen. 37:25. Of, [gelijk sommigen] gij [zult] mij [zijn], enz.; dat is, Ik zal u zo weinig verschonen als Ik Gilead gedaan heb; zie 2 Kon. 15:29.

Ge 37.25 2Ki 15.29

9) hoogte van Libanon;

Zo verheven in eer en hoogheid, als de spits van Libanon, of de hoogste cederen, die daarop staan. Hebreeuws, hoofd.

10) onbewoonde steden!

Een afgebroken rede in het eedzweren gebruikelijk; zie Deut. 1:35.

De 1.35
Copyright information for DutKant