Genesis 31:55

86) kuste zijn

Zie boven, Gen. 29:11.

Ge 29.11

87) zegende hen;

Dat is, hij wenste hun in het afscheid alle geluk en welvaart; gelijk dit gebruikelijk was wanneer de mensen elkander groetten, niet alleen bij het vertrekken, maar ook bij het komen. Zie onder, Gen. 47:7,10; Ruth 2:4; 1 Sam. 13:10; 2 Sam. 8:10.

Ge 47.7,10 Ru 2.4 1Sa 13.10 2Sa 8.10

Luke 10:4

6) groet niemand op den weg.

Dat is, houdt u niet op met groeten of aanspraak dergenen, die u ontmoeten, maar haast u op reis. Zie 2 Kon. 4:29. Anderszins zo weert Christus niet de burgerlijke beleefdheid in het groeten, die Hij zelf tegen Zijne discipelen dikwijls gebruikt heeft.

2Ki 4.29
Copyright information for DutKant