Genesis 34:3
5) zijn ziel Dat is, zijn hart, zijn gemoed, lust, begeerte, hingen aan haar. 6) naar het Dat is, wat haar aangenaam en behagelijk mocht zijn, om haar tevreden te stellen en te vertroosten; daar zij buiten twijfel over deze onverwachte daad zeer ontsteld was. Zie dergelijke manier van spreken onder, Gen. 50:21; Richt. 19:3; Jes. 40:2; Hos. 2:13. Ge 50.21 Jud 19.3 Isa 40.2 Ho 2.14
Copyright information for
DutKant