Genesis 35:2

2) huisgezin,

Hebr. huis; zie boven, Gen. 7:1.

Ge 7.1

3) allen,

Knechts en dienstmaagden, en die van buiten er bij gekomen waren.

4) vreemde

Hebr. Goden des vreemden. Versta er onder de beelden der afgoden, die van vreemde volken gediend waren, niet zijnde de ware God, die zich aan Abraham, Izak en Jakob geopenbaard had. Aldus werden de afgoden genoemd, Deut. 31:16, en Deut. 32:12; Joz. 24:20; Ps. 81:10. Dezen werden geheten, andere goden, Deut. 6:14; Joz. 23:16; Richt. 10:13, idem, nieuwe goden, Richt. 5:8.

De 31.16 32.12 Jos 24.20 Ps 81.9 De 6.14 Jos 23.16 Jud 10.13 Jud 5.8

5) die in

Het blijkt hieruit dat onder Jakobs gezin nog enige beelden verborgen waren, hetzij dat deze afgoden waren van Laban, boven, Gen. 31:19, of enige kostbare beelden, die zij bij de plundering van Sichem gekregen, of die andere gevangenen daar gebracht hadden.

Ge 31.19

6) reinigt u,

Om met deze uitwendige ceremonie te betuigen de inwendige zuivering en bekering des harten, die zij niet alleen ten aanzien van de afgodische besmetting, maar ook vooral van dien moord der Sichemieten nodig hadden, om zich te bereiden tot den statelijken godsdienst, dien Jakob op Gods bevel met zijn huisgezin zou verrichten. Zie Exod. 19:10,14.

Ex 19.10,14
Copyright information for DutKant