‏ Genesis 35:7

15) El Beth-el:

Dat is, God is [te] Beth-el. Aldus noemt hij deze plaats voor de tweede maal; zie boven, Gen. 28:19, en verg. boven, Gen. 33:20.

Ge 28.19 33.20

16) God was

Zie boven, Gen. 28:13, en de manier van spreken, Gen. 20:13.

Ge 28.13 20.13

‏ Joshua 24:19

20) Gij zult

Te weten, indien gij de vreemde goden bij u behoudt, vermengende den valsen godsdienst met den waren godsdienst, gelijk Joz. 24:23 af te nemen is.

Jos 24.23

21) heilig God;

Hebreeuws, Elohim Kedoschim hu. Zie hiervan Gen. 20:13.

Ge 20.13

22) vergeven.

Hebreeuws, wegnemen; gelijke manier van spreken zie Gen. 50:17. Anders, niet verdragen.

Ge 50.17

‏ 2 Samuel 7:23

46) hetwelk

Of, dat, dewijl.

47) God is heengegaan

Hebreeuws, ELOHIM] zijn henen gegaan. Zie van deze manier van spreken Gen. 20:13.

Ge 20.13

48) Naam te zetten,

Dit is, tot eer zijns heiligen naams.

49) voor ulieden

Te weten, o Isra‰l.

50) grote

Hebreeuws, deze grootheid en verschrikkelijkheden, of vreeslijkheden.

51) Uw land,

O God.

52) [verdrijvende].

Dit woord is hier ingevoegd uit 1 Kron. 17:21. Anders, aldus: Voor het aangezicht uws volks, dat Gij U verlost hebt van Egypte, van de volken en hun goden.

1Ch 17.21

‏ Psalms 58:11

28) wraak

Gods, dat is zijn rechtvaardig oordeel over de goddelozen.

29) wassen

Dit betekent de grootheid der nederlaag. Verg. Ps. 68:24; Openb. 14:20.

Ps 68.23 Re 14.20

‏ Jeremiah 10:10

29) de Waarheid,

Anders: de Heere is waarachtig God; of, [in] waarheid; dat is, waarlijk, waarachtiglijk.

30) levende

Die allereigenlijkst gezegd mag worden te leven, als hebbende van eeuwigheid tot eeuwigheid zijn onbegrijpelijk, goddelijk leven en wezen in en van zichzelven, en levendmakende wien en wat Hij wil, als zijnde de fontein en auteur des levens; zie Joh. 5:21,26, enz.; waarom Hij alleen als God behoort gekend en ge‰erd te worden.

Joh 5.21,26

31) eeuwig

Hebreeuws, Koning der eeuwigheid. Vergelijk 1 Tim. 1:17.

1Ti 1.17
Copyright information for DutKant