Genesis 37:19

24) de een tot

Hebr. de man tot zijn broeder.

25) meesterdromer

Of, opperdromer. Hebr. meester der dromen. Zie boven, Gen. 14:13.

Ge 14.13

Genesis 49:23

46) De schutters

Hebr. de heren, of, meesters der pijlen; dat is, de schutters, die de pijlen in het schieten gebruiken. Zie boven, Gen. 14:13. Versta door dezen, al degenen, die Jozef enig lijden hebben aangedaan, zoals zijn broeders, met hem te verkopen; zijn meesteres, met hem te beschuldigen; haar man, met hem in de gevangenis te werpen, enz., welke allen naar hem, evenals de schutters naar een doel, geschoten hebben, om hem te verderven.

Ge 14.13

47) bitterheid

Hebr. verbitterd.

48) beschoten,

Zie van het Hebreeuwse woord Job 16:13; Jer. 50:29; ook Ps. 18:15.

Job 16.13 Jer 50.29 Ps 18.14

2 Kings 1:8

14) man met een harig [kleed],

Hebreeuws, een man heer des haars; dat is, een man, die veel van haar aanhad. Zie van zulk een manier van spreken Gen. 14:13, en versta dit van des profeten opperste kleed van haar gemaakt. Hetwelk men houdt geweest te zijn de mantel, waarvan gesproken is 1 Kon. 19:19. Zie de aantekening, en vergelijk Zach. 13:4; Matth. 3:4. Anderen duiden dit op de langheid van het haar en den baard van den profeet.

Ge 14.13 1Ki 19.19 Zec 13.4 Mt 3.4

Proverbs 29:22

55) toornig man

Hebreeuws, een man des toorns; dat is, die tot toorn genegen is. Zie Job 11:11.

Job 11.11

56) de grammoedige

Hebreeuws, een heer der grimmigheid. Vergelijk boven Spreuk. 22:24.

Pr 22.24
Copyright information for DutKant