Genesis 4:26

52) Toen begin men den naam des HEEREN aan te roepen.

De manier van spreken in een Hebreeuwsen tekst hier gebruikt wordt in verscheidene plaatsen genomen voor de aanroeping van des Heeren naam, zoals 1 Kon. 18:24,25,26; 2 Kon. 5:11; Jo‰l. 2:32; Hand. 2:21; Rom. 10:13. Zo is het ook hier genomen, doch daaronder begrepen zijnde, gelijk uit enige andere plaatsen blijkt, gelijk onder Gen. 12:8, idem hoofdstuk Gen. 26:25, de uitoefening van den gansen godsdienst, zodat de zin hier is: dat men begon openlijk en met meerder vergadering den godsdienst in te stellen, daar zij tevoren door Ka‹n en de zijnen een tijdlang was bedorven en vervalst geweest. Anders, toen begon men naar den naam des HEEREN te noemen; dat is, toen begonnen de ware kinderen Gods zich van de andere af te zonderen, en noemden zich het volk of de kinderen Gods. Dezelfde manier van spreken betekent ook elders: den Heere bij naam uit te roepen, gelijk Exod. 33:18, Exod. 34:5.

1Ki 18.24,25,26 2Ki 5.11 Joe 2.32 Ac 2.21 Ro 10.13 Ge 12.8 Ge 26.25 Ex 33.18 34.5

Genesis 12:8

19) Beth-el,

Een stad, gelegen in het land, dat den stam van Benjamin daarna toegevallen is, en aldus eerst genoemd door Jakob, toen hij reisde naar Mesopotami‰, maar v¢¢r dien tijd geheten Luz; onder Gen. 28:19.

Ge 28.19

20) westen,

Hebr. zee. Hierdoor wordt het westen verstaan, omdat de westzijde van Kana„n aan de zee gelegen was; zie onder Gen. 13:14, en Gen. 28:14; Num. 3:23; Deut. 3:27, enz.

Ge 13.14 28.14 Nu 3.23 De 3.27

21) Ai

Een stad in het land Kana„n, in den stam van Benjamin, oostwaarts van Bethel gelegen; zie Joz. 7:2.

Jos 7.2

22) riep den naam

Zie boven Gen. 4:26.

Ge 4.26
Copyright information for DutKant