Genesis 4:5

11) Maar Ka‹n en zijn

Dit verklaart de apostel Hebr. 11:4, sprekende van het getuigenis, hetwelk God gaf over Habels gaven, hetzij met woorden, met vuur van den hemel, of enig ander teken. Verg. Lev. 9:24; Richt. 6:21; 1 Kon. 18:38; 1 Kron. 21:26; 2 Kron. 7:1.

Heb 11.4 Le 9.24 Jud 6.21 1Ki 18.38 1Ch 21.26 2Ch 7.1

12) ontstak Ka‹n

Hebr. en Ka‹n ontstak. Te weten, de toornigheid; alzo in het volgende vs., zie, in een gelijke manier van spreken, het woordje toorn daarbij gevoegd, onder 39:19; Exod. 32:10,11.

Ge 39.19 Ex 32.10,11

13) zijn aangezicht

Dat is, het gelaat zijns aangezichts veranderde.

Ephesians 4:31

Copyright information for DutKant