Genesis 4:5-6

11) Maar Ka‹n en zijn

Dit verklaart de apostel Hebr. 11:4, sprekende van het getuigenis, hetwelk God gaf over Habels gaven, hetzij met woorden, met vuur van den hemel, of enig ander teken. Verg. Lev. 9:24; Richt. 6:21; 1 Kon. 18:38; 1 Kron. 21:26; 2 Kron. 7:1.

Heb 11.4 Le 9.24 Jud 6.21 1Ki 18.38 1Ch 21.26 2Ch 7.1

12) ontstak Ka‹n

Hebr. en Ka‹n ontstak. Te weten, de toornigheid; alzo in het volgende vs., zie, in een gelijke manier van spreken, het woordje toorn daarbij gevoegd, onder 39:19; Exod. 32:10,11.

Ge 39.19 Ex 32.10,11

13) zijn aangezicht

Dat is, het gelaat zijns aangezichts veranderde.

Leviticus 17:10

11) mijn aangezicht zetten,

Hebreeuws, Ik zal mijn aangezicht geven tegen die ziel; dat is, Ik zal op dien mens vergramd zijn, zodat Ik hem tegenstaan en tot vijand wezen zal, en mijn werk daarvan maken, om rechtvaardige straf en wraak jegens hem uit te voeren. Alzo onder, Lev. 20:3, en Lev. 26:17; Ezech. 14:8, enz.

Le 20.3 26.17 Eze 14.8

Psalms 21:9

10) al uwe

Anders, zal [wraak] vinden voor alle, enz.; of, zal genoegzaam zijn voor al uwe vijanden; te weten om die te dempen.

11) vinden;

Dat is, aantreffen, grijpen en straffen.

Jeremiah 4:26

66) vruchtbare land

Hebreeuws, Karmel; zie boven Jer. 2:7.

Jer 2.7

67) zijn steden

Van het vruchtbare land, die daarin of aan gelegen waren

68) den HEERE,

Hebreeuws, vanwege het aangezicht des Heeren. Hetwelk enigen nemen voor zijn toorn, zijn toornig aangezicht; zie boven Jer. 3:12.

Jer 3.12
Copyright information for DutKant